Iets puurs

We zitten in zijn bestelwagen, op weg naar Amsterdam. Naar de première van een film waarvoor mijn vriend ‘chef geluid’ is geweest. Eerst wilde ik niet mee. Ik was moe. De afgelopen maand was een rollercoaster: mijn jongste boek kwam uit, bleek een bestseller en ontketende een regen aan berichten van lezers, journalisten, fotografen en redacteurs. Ik kon dat plotse succes niet bevatten, was blij maar vooral verbaasd, en liet me door elke gebeurtenis – een tv-optreden, de zesde druk, die felbegeerde nummer één in de Vlaamse top honderd – opnieuw meesleuren. Ik berichtte erover op de sociale media, las alle reacties. Nu is het genoeg. Mijn hoofd wil niet meer mee, mijn lijf staat stram, mijn geest snakt naar een kabbelend bestaan. Zonder herkend te worden, zonder aangesproken te worden, zonder fan- of hatemails. Ik wil hangen op de bank en — ook al ben ik volgens sommigen nu opeens ‘iemand’ — vooral even niemand zijn. Maar in Amsterdam heeft vast geen mens van mijn boek gehoord. En er even samen tussenuit zijn, lijkt me prettig. Bovendien wil ik de film graag zien.

De urenlange tocht voert ons door een landschap dat mij zeer vertrouwd is, al heb ik als kind slechts drie jaar in Nederland gewoond. De verre einder, de vlakke weilanden in diverse tinten groen, de vele waterwegen die druk bevolkt worden door zwanen, ganzen en reigers … En boven dat alles: een kolkende, blauwgrijze wolkenhemel, met hier en daar een felle regenboog. Mijn vriend heeft prachtige oosterse muziek opgezet ­— er hoeft niet gepraat te worden, en ik kijk en luister, kijk en luister. Dit is blijkbaar wat ik nodig had. Me weer kind wanen. Mijn moeder vertelde me eens dat ik vroeger, toen we nog in Nederland woonden en met de bus naar ons huisje reden, telkens met een soort kinderlijke operastem begon te zingen wanneer deze vergezichten in beeld kwamen. Ik scheen me daar niet van bewust. Het was, zei mijn moeder, alsof ik in klank trachtte uit te drukken wat in mijn hart opwelde. De andere passagiers glimlachten, en zij vroeg me niet te zwijgen omdat ze begreep dat ze getuige was van iets puurs dat ik nooit mocht kwijtspelen: de verwondering.
Hoe verschilt die verwondering van de verbazing die ik de afgelopen maand heb gevoeld! In die bus was ik nederig, vol ontzag voor iets groters. Maar de afgelopen weken draaide het plotseling om iets van mijn hand, en, in de ogen van sommigen: mijn persoontje. Terwijl mijn vriend en ik door het Nederlandse landschap sjezen, besef ik dat ik weer wil uitzoomen. Loskomen van mezelf, mijn boek, van andermans mening over mij, en opgaan in een groter geheel. Ik besluit mijn smartphone, laptop en tablet voortaan vaker opzij te leggen en meer de natuur op te zoeken. Die gedachte brengt rust. Dan rijzen torenhoge gebouwen aan weerskanten van ons op. We zijn er. Vlakbij het bioscoopcomplex vindt mijn vriend parkeerplaats, hand in hand lopen we het gebouw binnen. De film is amusant en bij momenten ontroerend. Nadien spreekt een van de hoofdrolspeelsters me aan, ze geeft me een zoen en feliciteert me met mijn boek. ‘Je geniet toch van je succes?’, vraagt ze als ik haast afwerend reageer. ‘Jawel, maar liever niet te veel’, prevel ik verlegen. ‘Ach,’ lacht ze als een doorgewinterde ervaringsdeskundige, ‘thuis mag je je lekker laten gaan, hoor. Zoiets maak je nu eenmaal niet elke dag mee. Als je jezelf er maar niet in verliest.’ Ik glimlach terug en denk aan de weilanden en die kolkende wolkenhemel.

Fleur van Groningen is journalist, auteur, cartoonist én columnist