‘Elk kind heeft een oerbehoefte om te weten waar het vandaan komt’

‘De fertiliteitsarts van mijn ouders weigert nog altijd om hun dossier te laten inkijken. “Dat is niet belangrijk”, zegt hij. Dat maakt me zo kwaad’

Diepe put

‘Mijn dochter Lia is geboren in 2013, haar zusje Iza volgde twee jaar later. Vooral na de geboorte van Iza kreeg ik te horen dat ze als twee druppels water op mij leek. Aan de ene kant vond ik dat fijn, aan de andere kant verwarde het me, omdat ik het zelf niet zag. Het gegeven dat ik een donorkind ben, kwam na haar geboorte sterker dan ooit op de voorgrond. Toen Iza een half jaar oud was, is er iets in me geknapt. Ik had het gevoel helemaal vast te lopen. In eerste instantie stak ik het op mijn drukke leven, met mijn job als leerkracht en een gezin met twee kleine kinderen en de bijbehorende gebroken nachten. Maar het zat veel dieper dan dat. Ik kwam in een depressie terecht die wellicht al langer aan het sluimeren was. Het heeft een hele tijd geduurd voor ik uit die diepe put ben geklauterd, met de hulp van een psycholoog en psychiater. Het was een moeilijke tijd. Ook voor Klaas, mijn lieve man en steun en toeverlaat, en voor onze kindjes. Toen Lia me voor het eerst weer tekende met een lachend in plaats van met een droevig gezicht, wist ik: het gaat de goede kant op.

Ik link mijn depressie niet uitsluitend aan het feit dat ik niet weet waar mijn genetische roots liggen, maar die twee zijn duidelijk met elkaar verweven. Het zat me meer dwars dan ik had gedacht. Niet zozeer het feit op zich dat ik een donorkind ben, maar vooral het onrecht dat me is aangedaan: ik mag niet weten wie ik ben en van wie ik afstam, en dat hebben anderen in mijn plaats beslist. De fertiliteitsarts van mijn ouders weigert nog altijd om hun dossier te laten inkijken. “Dat is niet belangrijk”, zegt hij. Dat maakt me zo kwaad. Wie is hij om te bepalen dat de helft van mijn DNA niet belangrijk is!?  “Laat het toch los, je bent wie je bent”, krijg ik ook soms te horen. Maar dat is het ‘m net: het is moeilijk om te weten wie ik ben als ik niet weet wie mijn biologische vader is en wat zijn voorgeschiedenis is. Zo vraag ik me af of ik mijn liefde voor de Duitse taal van hem heb geërfd.’

DNA-speurtocht

‘Ik moest mijn ouders dankbaar zijn, vond de huisarts die me indertijd heeft ingelicht. Het is iets wat donorkinderen vaker te horen krijgen: je moet je ouders dankbaar zijn, want ze hebben heel bewust voor je gekozen. Ten eerste klopt dat niet, want ze wilden in eerste instantie een eigen kind, geen donorkind. Maar ook: het dankbaarheidsargument wordt in je gezicht gegooid op een moment dat je sowieso al met een loyauteitsconflict zit. Natuurlijk wil ik loyaal zijn aan mama en papa, die me met veel liefde hebben opgevoed. Maar tegelijk heb ik een sterke drang om te achterhalen van wie ik afstam. Ik wil ook weten of ik nog halfbroers en halfzussen heb. Of beter: hoeveel het er zijn, want met het zaad van één donor werden in die tijd soms tien of twintig kinderen verwekt.’