Alicja Gescinska

Filosofe Alicja Gescinska: ‘Ik ben een eeuwige zoeker’

Er schuilt nogal wat rusteloosheid in jou. Volgens filosoof Ignaas Devisch is rusteloosheid een van onze belangrijkste drijfveren en moeten we die misschien wel koesteren. Anderen vinden rusteloosheid een probleem en zoeken hun heil in therapie.

AG: ‘Ik ben altijd al rusteloos geweest en filosofie is voor mij de beste rivierbedding om die rusteloosheid in te beleven. Ik koester mijn rusteloosheid, ook al is het vaak een last om rusteloos te zijn. Soms zou ik meer rust willen maar ik geloof niet dat therapie in mijn geval zou helpen. Het is gewoon wie ik ben. Dat heeft niet alleen te maken met het feit dat ik bezig ben met filosofie maar vooral ook met mijn migratieachtergrond. Hoe kan ik dan naar een therapeut gaan? Dan zou ik een sluitend antwoord moeten vinden op de vraag waar ik thuishoor en wat de zin is van het leven. Die vragen zullen altijd blijven.’

Je speelt piano en viool. Is muziek jouw therapie?

AG: ‘Het is mijn methode om even de gedachtestroom te stoppen. Tijdens het spelen moet ik me concentreren op duizend-en-een dingen en kan ik niet nadenken over andere zaken. Na een halfuurtje voel ik me echt uitgerust. Je kan het vergelijken met het effect van meditatie. Ik lees ook heel veel. Er zit een schat van kennis in romans, over menselijke relaties, hoe mensen in andere tijden leefden, met welke problemen ze geconfronteerd werden … Als ik een filosofisch artikel schrijf, verwijs ik graag naar de literatuur omdat dat de dingen concreet maakt. Je kan iemand uitleggen wat een moeder-dochterrelatie is of je kan het laten voélen in een roman.’

Is dat de reden waarom je Een soort van liefde hebt geschreven? Omdat je iets niet kwijt kon in non-fictie?

AG: ‘Ja en nee. Als filosoof is schrijven mijn middel om te communiceren maar de vorm is ondergeschikt. Ik wilde iets verwoorden over de liefde en dat bleek het best te lukken in een roman. In Een soort van liefde wilde ik een niet-evidente liefde portretteren, in de hoop dat de lezer zou beseffen dat liefde misschien wel iets is wat ons overkomt. Want we denken vaak dat we liefde in de hand hebben, maar in hoeverre kiezen we echt wie we graag zien? Misschien staat er ineens iemand voor je en heb je die lief tegen je eigen wil.’

In je roman beschrijf je ook een moeilijke vader-dochterrelatie waarin veel onuitgesproken blijft. Toen je eigen vader ernstig ziek werd, heb je voor het eerst als volwassen vrouw tegen hem gezegd: ik zie je graag. Zie ik daar een parallel?

AG: ‘Mijn vader en ik hadden een moeilijke relatie. Ik heb vaak gewenst dat ik een andere vader had. Hij had zo zijn eigen rare gedachtekronkels en droeg zijn eigen demonen met zich mee. Maar toen hij ernstig ziek werd, wist ik dat ik geen tijd meer had om dingen uit te stellen. Via mijn daden heb ik die laatste maanden wel genoeg getoond dat ik hem graag zag, maar ik vind het woord op zich ook belangrijk. Hem palliatief verzorgen en naast hem waken was veel gemakkelijker dan letterlijk zeggen: ik zie u graag. Frappant hoeveel moeite me dat heeft gekost.’

Wat voelde je toen je het dan toch gezegd kreeg?

AG: ‘Opluchting. Maar ik heb hem niet in de ogen kunnen kijken op dat moment. Ik weet niet waarom. (stilte) Ik denk dat het geen evidente liefde was. De liefde tussen Elisabeth en Ray in mijn boek is ook niet evident, maar het is een heel andere vader-dochterrelatie dan die van ons. Het enige wat we gemeenschappelijk hebben, is dat we te laat hebben beseft hoe graag we onze vaders zien. Wat ik belangrijk vond om mee te geven in alle relaties die ik portretteer, is dat we andermans liefde vaak interpreteren: mijn man ziet mij zus of zo graag, mijn vader is zo een type man en ziet mij zo graag, mijn moeder ziet mij liever dan mijn vader mij ziet. Eigenlijk zegt dat meer over ons dan over die mensen. Ik heb zelf ook altijd gedacht dat ons moeder ons liever zag dan ons vader, maar ik heb ontdekt dat ik mezelf misschien wel heb afgeschermd. Het is heel hard om dat toe te geven aan jezelf, maar ik kon mijn vader meer liefde gegeven hebben tijdens zijn leven en ik heb dat niet gedaan. In die zin is er misschien een parallel, maar het is zeker geen therapeutisch boek. Ik zit in al mijn personages maar ik ben geen van de drie.’