Frances Lefebure: ‘Ik neem mezelf niet zo serieus’

‘Het is zo belangrijk dat we anders naar de dood leren kijken. Het is ongelofelijk kut dat mijn moeder er niet meer is, maar ik heb geleerd om dankbaar te zijn voor de moeder die ik heb gehad’

Verwerk je de dingen in je slaap of verdring je ze, denk je?

FL: ‘Als ik de dingen zou opkroppen, dan zou ik er nu wel al last van beginnen krijgen, denk ik. Slaap is enorm helend voor mij. Mijn geheugen wist ook bepaalde herinneringen, dingen die traumatisch zouden kunnen zijn. Ik kan die vier jaar dat mijn mama ziek was bijvoorbeeld niet meer chronologisch navertellen. Ik herinner mij wel nog intense momenten, het gevoel van liefde en dankbaarheid, maar de feiten zijn bijna allemaal weg. Ik vind dat wel oké zo. Mijn papa heeft dat goed gedaan: hij heeft ons naar een psycholoog gestuurd, ook die jaren toen mama ziek was. Want de situatie uitte zich bij mij niet in verdriet maar in vastklampen, ook aan relaties die eigenlijk niet goed zaten. Die psycholoog heeft mij goed geholpen. Het waren vrij concrete gesprekken, over mijn leven en waar ik mee bezig was, niet heel de tijd over hoe erg het allemaal was. Eerder gedragstherapie dus. Voor mij bleek dat voldoende, voor mijn zus niet. Zij worstelt er nog altijd mee. Voor mijn broer is het nog anders, hij was pas elf toen mama stierf. Hij herinnert zich niet veel meer van die periode.’

Stond jij als kind al zo licht in het leven?

FL: ‘Helemaal niet. Ik was heel angstig. Ik had enorme verlatingsangst. Ik trippelde ’s avonds vaak uit bed om boven aan de trap te luisteren of mijn ouders er nog waren. Hoorde ik niets, dan stormde ik in paniek naar beneden. Uren heb ik daar gesleten, boven aan die wenteltrap, tussen mijn zesde en mijn twaalfde. Als ik daar nu aan terugdenk, krijg ik echt medelijden met mezelf. Ik ben ook nooit op kamp geweest, hoogstens een weekend weg en dan was mijn zusje mee. In het eerste en tweede leerjaar had ik altijd buikpijn omdat ik niet naar school wilde. Ik zat op een college en daar was ik duidelijk niet voor gemaakt. Mijn ouders hebben mij daarna naar een methodeschool gestuurd en toen ging het beter. Maar mijn angst is pas overgegaan toen ik in het zesde leerjaar tien dagen lang op skivakantie ging. Weken van tevoren was mijn mama al aan het wenen. Ik had een heel goeie moeder, en ik heb nog altijd de briefjes die ze toen overal had verstopt, in mijn rugzak, in mijn toiletzak, maar haar bezorgheid legde veel druk op mij. Die fout wil ik niet maken. Na die reis ging het beter met mijn angst. Het was mij gelukt, ik had gezien dat ik het kon. In de zomer van datzelfde jaar ben ik ook gestopt met nagelbijten. Die reis is echt een keerpunt geweest.’

(…)

Lees het volledige interview in de april-editie van Psychologies (2019)