karlijn sileghem

Karlijn Sileghem: ‘Met blije ogen in het leven staan, dat is mijn overlevingssysteem’

 

‘Ik vind anderen hun geluk gunnen zo’n positieve gedachte. Eentje die de bodem voedt zodat er overal bloemen kunnen groeien’

Werd je daar bitter van?

KS: ‘Nee. Ik ben heel erg geschrokken, ik heb veel verdriet gehad, maar er is geen andere keuze in het leven, denk ik. Als je in die bitterheid gaat, kom je in een destructiemodus terecht waar je niks aan hebt. Ik leef heel graag. Ik ben graag bij mensen. En ik ben heel blij met mijn familie. Op een bepaald moment zag ik het echt niet meer zitten. Ik voelde me zo waardeloos, ik had geen respect meer voor mezelf, ik wou niet meer verder, ik had geen zin meer in dit leven. Ik sprak erover met mijn zus en zij zei: “Oké, je hebt een aantal dingen meegemaakt. Pech. Je had ook kunnen geboren worden in het Syrië van vandaag. Doe jij maar gewoon voort met wat je bezig bent.” Boenk! (lacht) Ik was blij dat ze mij zo confronteerde en uit mijn zelfmedelijden haalde. Als ik zwaarmoedig werd, dacht ik soms terug aan al die wondermooie dingen waar ik als klein meisje verrukt over kon zijn. Een takje, een schelp of een steen, de kleine wonderen in het leven. En aan mijn onwaarschijnlijk tof kindje. (Vertederd) Zo een fijn baasje, met zijn witte haartjes en zijn brilletje. Ik ben zo blij met hem. En mijn oudste zoon. Die is intussen 23 en kampt met ernstige fysische problemen. Het is al een zware tocht geweest maar hij doet het echt goed.’

Haal je vooral steun uit de mensen rond je? Of ga je ook te rade bij therapeuten?

KS: ‘Ik heb bij momenten professionele hulp gezocht. Ik ben ook altijd geïntrigeerd geweest door vragen als: wie ben ik, wie is de ander, waar ligt de grens en hoe kan ik dichter komen bij wie ik echt ben. Als je speelt, ben je ook bezig met mensen en verhoudingen. Me daarin verdiepen voelt een beetje als mijn huiswerk maken. Door wat ik heb meegemaakt, heb ik het gevoel dat ik meer geworden ben wie ik gewoon ben. De pose die ik aannam, uit bescherming of uit ongemak in de wereld, is nu betekenisloos geworden.’

Geef je het sprookje van vroeger mee aan je kinderen? Of doe je het toch anders?

KS: ‘Ik kan het alleen maar anders doen. Mijn ouders waren samen. Een heel passioneel koppel. Ze kennen elkaar van hun vijftiende en hebben altijd veel gepraat. Intussen zijn ze in de tachtig en nog altijd verliefd. Soms kijkt mijn vader ineens naar mijn moeder en dan zegt hij tegen mij: “Dat is zo een lieve, zo een lieve …” Terwijl de tranen over zijn wangen rollen.’

Zo blijf je toch gewoon geloven in de liefde?

KS: ‘Natuurlijk. Dat sterkt mij. Als je met elkaar blijft praten en elkaar echt wilt ontmoeten, dan kan het. Als je niet wilt, omdat je bang bent, je benadeeld of bedreigd voelt, dan lukt het niet. Het is uiteraard niet zo simpel als ik het nu voorstel. Er zijn omstandigheden zoals ziekte, sociale context enzovoort die je op de proef stellen en kunnen afleiden. Maar het begint in eerste instantie met nieuwsgierigheid en willen.’

En hoe zit het met de humor? Sta jij ’s ochtends ook jodelend in de kamer van je zoon?

KS: (Glunderend) ‘Soms zetten we alle deuren in ons huisje open. Dan zet ik pianomuziekjes uit de jaren 30 op en huppelen mijn zoon en ik door de ruimte. Ons hondje loopt daar dan de hele tijd achteraan. Of we springen op bed, dat soort dingen.’

Je zei ooit: ‘Ik neem het mijn ouders een beetje kwalijk dat zij mij niet wat meer weerbaar hebben gemaakt.’

KS: ‘Ik heb daar ooit eens met mijn moeder over gesproken. “Waarom heb je mij zo weinig getoond wat voor kwaaie dingen er rondlopen?” Mijn moeder zei: “Mijn eigen ouders hebben nooit ruzie gemaakt terwijl wij dat zagen. Wij wilden als koppel wél openlijk ruziemaken, zodat onze kinderen weten wat het is om emoties te voelen, kwaad te zijn, je uit te drukken. Daarnaast wilden wij vooral heel veel liefde geven, omdat we gelukkig waren samen. Waarom zouden wij je weerbaar moeten maken voor iets wat wij op dat moment niet zagen? Waarom je weerbaar maken voor moeilijkere tijden als die tijden er op dat moment nog niet zijn?” Mijn ouders hebben de oorlog meegemaakt, dus ik begrijp het wel. Laat ons zeggen dat het een uitspraak is uit mijn late puberteit.’ (lacht)