‘Ik kon mijn moeders dementie niet aanvaarden’

‘We hebben afschuwelijk staan krijsen tegen elkaar, ik vooral tegen mijn moeder. Ik wilde dat helemaal niet, ging kapot van de schuldgevoelens. Maar het is een rauw proces, de opstand in mij was zo groot’

Paniek in haar ogen

‘Het is ellendig om je moeder angstig te zien. Aan de telefoon was ze vaak aan het jammeren, ze verweet me van alles. Dat ik haar alleen liet, dat ik nooit kwam, dat ik haar liet doodgaan – altijd die dood. Terwijl ik niet anders deed dan bezorgd zijn om haar: ik ging werken en kwam naar haar, niks anders! Ik en mijn moeder, that was my life! Als ik haar tegensprak, zei ze dat ik gek was, dat ik ziek was. Elke dag weer. Er staan inbrekers voor de deur, ze gaan me dood doen, ik gooi me onder een auto. Ze had angstpsychoses, maar werd niet behandeld. Ik neem het onze huisarts nog altijd kwalijk dat hij geen oplossingen aandroeg.

Ja, de medische wereld heeft me in die jaren soms echt kwaad gemaakt. Toen mama gediagnosticeerd werd, moest ze naar de neuroloog. Het was zo pijnlijk om te zien hoe hij mijn moeder behandelde, vanuit de hoogte. Bij elke vraag die hij haar stelde, zag ik haar dieper wegzakken en hulpelozer naar mij kijken, op zoek naar houvast. Die dokters zouden verdomme beter moeten weten … Het maakte me woedend en machteloos tegelijk.

Maar goed: mijn moeder had dus officieel alzheimer. Na drie jaar innerlijke strijd heb ik me er eindelijk bij ‘moeten’ neerleggen, wilde ik er zelf niet volledig aan kapot gaan. Het acceptatieproces heeft zó lang geduurd, het waren verschrikkelijke jaren. Ik was op. Alles kwam samen: ik was net gescheiden, had een nieuwe veeleisende job in een groot bedrijf, werkte around the clock en moest er elke dag staan voor mijn moeder. Gelukkig waren mijn zus en ik vier handen op één buik.

Omdat er niet meteen plaats vrij was in het rusthuis moest mama eerst opgenomen worden in het ziekenhuis, afdeling geriatrie. Daar is ze werkelijk alle houvast verloren. Toen ik de eerste dag na opname bij haar op bezoek ging, liep ik helemaal van slag weer de gang op. Want de vrouw die daar zat, was mijn moeder niet meer. Ze kraamde alleen nog wartaal uit. Ik stierf ter plekke mee. Ze kreeg eten voor haar neus gezet, alsof ze nog zelfstandig kon eten. Ik moest haar met elke hap helpen. Het is toen dat de intimiteit tussen mij en mijn moeder is beginnen groeien. Ik moest haar haren wassen, de krulspelden in haar haar leggen, haar huid inwrijven die schilferde van de medicatie… Niemand bood haar de hulp die ze nodig had.

Ze herkende me wel. Dat is de zegen in heel dit proces. Tot de laatste dag heeft ze haar twee kinderen herkend. (met tranen in haar stem) Niemand anders, maar ons wel. Ik wist dat het geen klassieke alzheimer was, ik wist dat ze delen van haar geheugen wegfilterde vanwege dat grotere verhaal. Haar kinderen zijn altijd haar alles geweest, tot op de laatste dag.’