Fleur van Groningen

Bang in het donker

Nadat ik heb gewerkt op een evenement in de hoofdstad, stap ik alleen de straat op en loop naar mijn auto. Ik moet nog een eindje want eerder die avond vond ik geen parkeerplaats in de buurt. Toen was het nog licht, nu is het donker. Ik ben bang. Dat er nog volk op straat is, neemt die angst niet weg. Ooit werd ik op klaarlichte dag door een wildvreemde in mijn kruis geknepen. De voorbijgangers deden niets. Ze liepen door, zagen niet wat er gebeurde of deden alsof ze het niet zagen. Ikzelf reageerde ook niet. Door de schok bevroor ik. Toen doordrong wat er was gebeurd, was de vogel al gevlogen.

Jaren voorheen werd ik ’s nachts door een andere kerel achternagezeten. In gebrekkig Engels brulde hij dat hij me zou verkrachten. Op mijn hoge hakken rende ik voor mijn leven. Mijn astma speelde piepend op, maar tegelijk ontwaakte er in mij een oerkracht die ervoor zorgde dat ik kon blijven lopen en nadenken. Uiteindelijk verstopte ik me in een voortuin. Ik gleed onder een zeer lage struik, met mijn kin en buik in de modder, en probeerde zo stil mogelijk te ademen. Mijn hart bonkte in mijn hoofd. Een seconde later rende de man ook de tuin in. Door de takken heen zag ik de witte vlek van zijn hemd langs de perken bewegen. Hij zocht me. Gelukkig droeg ik een donkere jas en dito jeans. Na enige tijd gaf de man het op en liep hij terug naar de plaats waar hij zijn zwarte auto had achtergelaten. Voor de zekerheid bleef ik in mijn schuilplaats liggen. Het koude slijk drong door mijn broek, maar ik durfde niet te bewegen. Misschien was het een list, wachtte hij me achter de haag op. Na enige tijd zag ik op straat een rode wagen aankomen. Ik sprong recht en maande de chauffeuse aan tot stoppen. Hysterisch legde ik uit wat er aan de hand was. De vrouw bracht me naar de politie en pas daar besefte ik dat ik niet kon stoppen met klappertanden en vreselijk naar angstzweet stonk. Mijn jas had zelfs zo’n kwalijke lucht dat ik hem nadien weggooide. Waar ik me minder gemakkelijk van kon ontdoen, was de angst om alleen door het donker te lopen.

Nu spoor ik mezelf aan tot realisme. Wat kan er gebeuren? Toegegeven, op de heenweg werd ik door een onbekende man nagesist in het Frans. Dat ik een hoer ben en een serpent, omdat ik niet op zijn kusgeluidjes inging. Maar verder deed hij niets. Ik stap verder, prent mezelf in dat ik veilig ben. Op dat moment komt er een kerel naast me lopen. Hij vraagt waar ik heen ga. Iets verderop lopen twee meisjes en een jongen. Ik antwoord dat ik bij hen hoor, dat ik mijn vrienden wil inhalen. Zonder dat ze het merken, ga ik vlak achter hen lopen. De man loopt op zijn beurt nog een eindje achter mij aan en stapt dan een nachtwinkel binnen. Intussen hebben de meisjes door dat ik hen achtervolg. Ze vertragen opdat ik hen kan voorbijsteken. Ze houden zelfs fluisterend halt en gluren over hun schouder als ik ook stop. Om helderheid te scheppen, vraag ik om een stukje te mogen meelopen, tot aan mijn wagen, omdat ik bang ben. Het zijn Kroatische toeristen, ze verstaan mijn Engels en knikken. Eén meisje komt naast me lopen. We spreken niet en stappen op hetzelfde ritme door de nacht, over de natgeregende stoeptegels. Zij is klein en donker, en kijkt me af en toe aan met een ernstige, onderzoekende blik, alsof ze is doordrongen van haar verant­woordelijkheid. Ik ben lang en blond, en glim­lach verlegen, beseffende dat ik ouder ben en toch bang. Maar ze begrijpt het, zeggen haar ogen. En zo delen zij en ik een kwartier van ons leven, tot aan het kruispunt waar zij en haar vrienden links gaan, en ik rechts. Wellicht zien we elkaar nooit weer. Maar zij nam mijn angst even weg.