Bowie en de 21ste eeuw

‘Ik neig naar het apocalyptische, en dat scherpt mijn basisgevoel van angst aan. Vooral de geboorte van een nieuw kind, mijn dochter, wakkerde mijn angsten en mijn zorgen aan. Wat een ontgoocheling is de 21ste eeuw tot nog toe ook geweest.’

In The Last Five Years, de documentaire die de laatste jaren van zijn leven in beeld brengt, is de kwetsbaarheid van David Bowie bijna tastbaar. Je voelt de man terugblikken en bijzondere momenten vastpakken, zonder zin in medelijden maar met een intensiteit die rauw tegen de ribben schuurt. Wat een groots mens, hoe menselijk in zijn grootsheid.

Dat Bowie een buitengewone sterveling was en geen fulltime Major Tom in een baan rond Mars, was te verwachten. Dat hij net als de meeste aardbewoners wel eens worstelde met angsten en onzekerheden, met name toen hij vader werd, maakt hem nog minder wereldvreemd. Maar dat hij ontgoocheld was in de wereld sinds de eeuwwisseling, dat had ik niet zien aankomen. Ik begrijp wel wat hij bedoelt – onheil met hopen dezer dagen – maar zijn woorden gaven mij een onbestemd gevoel. Alsof ik op de een of andere manier mee verantwoordelijk ben voor zijn teleurstelling. Alsof wij, tijdgenoten, er bij leven en welzijn niet zijn in geslaagd de inspanningen van een grootmacht kracht bij te zetten; een artistieke grootmacht die er zelf wél alles aan heeft gedaan om dit bestaan vol hokjes en grenzen vrijer te maken, op veel vlakken, van zijn genderbending avant la lettre tot zijn experimenten met sound en vision.

Dat Bowie ontgoocheld was in de 21ste eeuw voelt als een collectief falen. Zijn teleurstelling veronderstelt bovendien dat hij grote verwachtingen had. Een mens kan maar ontgoocheld zijn als hij a priori ergens op hoopt. Bowie moet geloofd hebben dat verandering mogelijk was, dat het beter, spannender of echter kon. Hij moet gedacht hebben dat we alle geleverde inspanningen en geleerde lessen zouden meenemen naar de nieuwe eeuw en dat het vanaf dan hoofdzakelijk voorwaarts zou gaan. Maar dat viel dus dik tegen – en ook dat was te verwachten. Een mens moet niets verwachten van dagen en nachten die niet anders kunnen dan elkaar blindelings opvolgen, noch van een omgeving die meer oog heeft voor de fluorescerende buitenkant dan voor de boodschap. De enige waar we tegenwoordig nog iets van mogen verwachten zijn wijzelf, hoe kleinzielig dat ook klinkt.

‘Wat een ontgoocheling is de 21ste eeuw tot nog toe ook geweest.’ Heel even klonk het alsof de eeuwige outsider definitief aan de kant was gaan staan. Alsof de visionair die zijn eigen vrije universum had gecreëerd – een open ruimte die hij graag met gelijkgestemden wilde delen – zich dan toch had neergelegd bij die vieze ouwe zwaartekracht en samen met zijn besognes naar beneden was gegleden, naar het alledaagse tranendal waar mensen niet revolteren maar ondergaan. Heel even leek het alsof David Bowie de 21ste eeuw definitief had afgeschreven, dat hij het net als zovelen had opgegeven een verschil te maken. Maar een artistieke grootmacht mag je nooit onderschatten. In wat volgt, zien we hoe Bowie zijn ontgoocheling telkens opnieuw vastpakte, om beter te begrijpen en verandering te installeren. Zo was hij volgens insiders erg aangegrepen door de golf van schietpartijen met kinderen. In de videoclip van Valentine’s Day, een van de songs op zijn voorlaatste album, verplaatste hij zich in het hoofd van een killer om vervolgens strijdbaar zijn eigen wapen, een gitaar, in de lucht te steken. Zullen we er, ondanks de angst, collectief onze schouders onder zetten? Ch-ch-ch-ch-changes!