An Peeters (30) ontdekte zes jaar geleden dat de helft van haar DNA afkomstig is van een anonieme spermadonor. Sindsdien is ze niet alleen op zoek naar haar biologische vader, maar ook naar haar eigen identiteit. ‘Mijn ouders hebben mij in onwetendheid laten opgroeien en dachten daar goed aan te doen’, zegt ze. ‘Het is wraakroepend dat niemand zich in die tijd afvroeg wat het voor een iemand betekent om donorkind te zijn.’

Tekst Carine Stevens – Beeld Shutterstock

Icone citation

‘Ik keek naar mijn gezicht als naar dat van een vreemde. Nu denk ik: wat ik in de spiegel zag, was vooral het ontbrekende stuk in mijn gezicht, datgene wat ik niet kon plaatsen’

‘Ik was 24 jaar toen ik het te weten kwam: papa is niet mijn biologische vader. De helft van mijn DNA is niet afkomstig van hem, maar van een anonieme spermadonor. Het was onze huisarts die het me vertelde, toen ik bij haar op consultatie was in verband met een genetische bloedziekte in de familie van mijn man. Klaas en ik wilden aan kinderen beginnen en ik wilde uitsluiten dat ik ook drager was. Met de toestemming van mijn moeder heeft de huisdokter me toen op de hoogte gebracht. Ze vertelde hoe mijn ouders jarenlang hadden geprobeerd om zwanger te worden, en hoe ze uiteindelijk hun toevlucht hebben genomen tot kunstmatige inseminatie met donorsperma. Ze drukte me op het hart dat mijn ouders dolgelukkig waren met mijn komst en dat ik een heel gewenst kind was. En ze beklemtoonde dat mama en papa gezwegen hadden op advies van hun arts. Het was in die tijd een gevoelig onderwerp waarover niet of nauwelijks gesproken werd.’

Ontbrekende puzzelstukjes

‘Mijn eerste reactie? Totale verbijstering. Alsof in één klap de grond onder mijn voeten werd weggeslagen. Tegelijk wist ik meteen dat het waar was. Hoe schokkend het nieuws ook was, het wierp licht op een aantal dingen waar ik altijd mee had geworsteld. Zo heb ik me in de familie altijd anders gevoeld, een buitenbeentje. Mijn ouders hebben me een goede thuis en een fijne jeugd gegeven, maar tussen mijn vader en mij was er toch altijd een bepaalde afstand. Achteraf gezien is het zelfs vreemd dat ik me niet eerder vragen heb gesteld, omdat we qua uiterlijk en karakter zo verschillend zijn.

Wat ik voelde, was niet zo gek, weet ik intussen. Donorkinderen die als jongvolwassene de waarheid achterhalen, zeggen allemaal dat ze altijd wel iéts gevoeld hebben. Iets wat niet goed zat, iets wat wrong en bleef wringen en waar ze niet echt de vinger op konden leggen. Het gevoel dat er belangrijke stukjes van hun puzzel ontbraken, waardoor ze zich nooit af en heel voelden. Ik heb dat vooral gehad tijdens mijn puberteit. Zoals elke puber ging ik op zoek naar mijn identiteit: wie was ik, waar stond ik voor? Maar in plaats van geleidelijk aan mezelf te vinden, bleef ik ter plaatse trappelen en kreeg ik zelfs het gevoel dat ik als een schim naar de achtergrond verdween. Naar mijn spiegelbeeld kijken is lang heel moeilijk voor me geweest, ook na de puberteit. Het voelde onwennig om mezelf te zien. Ook op foto’s: ik wist in theorie dat ik het was, maar zo voelde het niet. Ik keek naar mijn gezicht als naar dat van een vreemde. Nu denk ik: wat ik in de spiegel zag, was vooral het ontbrekende stuk in mijn gezicht, datgene wat ik niet kon plaatsen. Het stuk dat ik van mijn biologische vader heb.’

Icone citation

‘De fertiliteitsarts van mijn ouders weigert nog altijd om hun dossier te laten inkijken. “Dat is niet belangrijk”, zegt hij. Dat maakt me zo kwaad’

Diepe put

‘Mijn dochter Lia is geboren in 2013, haar zusje Iza volgde twee jaar later. Vooral na de geboorte van Iza kreeg ik te horen dat ze als twee druppels water op mij leek. Aan de ene kant vond ik dat fijn, aan de andere kant verwarde het me, omdat ik het zelf niet zag. Het gegeven dat ik een donorkind ben, kwam na haar geboorte sterker dan ooit op de voorgrond. Toen Iza een half jaar oud was, is er iets in me geknapt. Ik had het gevoel helemaal vast te lopen. In eerste instantie stak ik het op mijn drukke leven, met mijn job als leerkracht en een gezin met twee kleine kinderen en de bijbehorende gebroken nachten. Maar het zat veel dieper dan dat. Ik kwam in een depressie terecht die wellicht al langer aan het sluimeren was. Het heeft een hele tijd geduurd voor ik uit die diepe put ben geklauterd, met de hulp van een psycholoog en psychiater. Het was een moeilijke tijd. Ook voor Klaas, mijn lieve man en steun en toeverlaat, en voor onze kindjes. Toen Lia me voor het eerst weer tekende met een lachend in plaats van met een droevig gezicht, wist ik: het gaat de goede kant op.

Ik link mijn depressie niet uitsluitend aan het feit dat ik niet weet waar mijn genetische roots liggen, maar die twee zijn duidelijk met elkaar verweven. Het zat me meer dwars dan ik had gedacht. Niet zozeer het feit op zich dat ik een donorkind ben, maar vooral het onrecht dat me is aangedaan: ik mag niet weten wie ik ben en van wie ik afstam, en dat hebben anderen in mijn plaats beslist. De fertiliteitsarts van mijn ouders weigert nog altijd om hun dossier te laten inkijken. “Dat is niet belangrijk”, zegt hij. Dat maakt me zo kwaad. Wie is hij om te bepalen dat de helft van mijn DNA niet belangrijk is!?  “Laat het toch los, je bent wie je bent”, krijg ik ook soms te horen. Maar dat is het ‘m net: het is moeilijk om te weten wie ik ben als ik niet weet wie mijn biologische vader is en wat zijn voorgeschiedenis is. Zo vraag ik me af of ik mijn liefde voor de Duitse taal van hem heb geërfd.’

DNA-speurtocht

‘Ik moest mijn ouders dankbaar zijn, vond de huisarts die me indertijd heeft ingelicht. Het is iets wat donorkinderen vaker te horen krijgen: je moet je ouders dankbaar zijn, want ze hebben heel bewust voor je gekozen. Ten eerste klopt dat niet, want ze wilden in eerste instantie een eigen kind, geen donorkind. Maar ook: het dankbaarheidsargument wordt in je gezicht gegooid op een moment dat je sowieso al met een loyauteitsconflict zit. Natuurlijk wil ik loyaal zijn aan mama en papa, die me met veel liefde hebben opgevoed. Maar tegelijk heb ik een sterke drang om te achterhalen van wie ik afstam. Ik wil ook weten of ik nog halfbroers en halfzussen heb. Of beter: hoeveel het er zijn, want met het zaad van één donor werden in die tijd soms tien of twintig kinderen verwekt.’

Icone citation

‘Soms, als ik op straat loop of ergens ben waar veel mensen zijn, speur ik rond: is hier iemand die op mij lijkt? Misschien is het mijn vader wel, of een van mijn halfbroers en halfzussen?’

‘Soms, als ik op straat loop of ergens ben waar veel mensen zijn, speur ik rond: is hier iemand die op mij lijkt? Misschien is het mijn vader wel, of een van mijn halfbroers en halfzussen? Van andere donorkinderen hoor ik soms dat ze meteen een klik van herkenning hebben als ze een familielid hebben gevonden. Ik heb er veel voor over om dat ook te mogen meemaken. En ja, ik ben ervan overtuigd dat ik mijn biologische vader zal vinden. Ik sta vandaag geregistreerd in zowat alle internationale databanken; het is gewoon een kwestie van tijd. Hoe meer mensen hun DNA opsturen naar bijvoorbeeld FamilyTreeDNA of MyHeritage, hoe meer matches ik binnenkrijg. Ooit komt de dag dat ik iemand zal vinden die dicht genoeg bij mijn biologische vader staat om mijn stamboom volledig uit te tekenen, dat kan niet anders. Misschien is hij tegen dan wel overleden, of wil hij niets met me te maken hebben. Mijn hart zou breken, maar ik waag het erop. Ik geloof oprecht dat weten beter is dan leven in onzekerheid.’

Oerbehoefte

‘Ik onderneem deze zoektocht niet alleen voor mezelf, maar ook voor mijn kinderen. Een kwart van hun DNA is immers net zo goed onbekend. Aan mijn kinderen zal ik vertellen hoe de vork aan de steel zit, als ze oud genoeg zijn om het te begrijpen. Het zwijgen stopt na mij. Mijn ouders hebben mij in onwetendheid laten opgroeien en dachten dat ze daar goed aan deden. Het is wraakroepend dat niemand zich in die tijd afvroeg wat het voor een donorkind betekent om donorkind te zijn. En daar wordt ook vandaag nog te weinig bij stilgestaan: de focus ligt nog altijd op de kinderwens, niet op het kind zelf. Aan alle mensen die kiezen voor een anonieme donor wil ik vragen om goed na te denken. Elk kind heeft een oerbehoefte om te weten waar het vandaan komt én recht op informatie over zijn afstamming. Identiteit mag geen staatsgeheim zijn, beschermd door de wet of door de medische wereld. Ik vergelijk het met een boom waarvan de helft van de wortels ontbreken, waardoor de boom moet groeien op halve kracht. Het moment waarop mijn biologische vader zijn sperma doneerde, was voor hem misschien een voetnoot in zijn leven, een twijgje helemaal bovenaan in zijn kruin. Maar voor mij zijn het mijn wortels, die ik nodig heb om verder te mogen groeien.’

Meer weten?

An is een van de oprichters van de Stichting Donor Detectives (www.donordetectives.be), die ijvert voor het opheffen van anonieme donatie en die donorkinderen helpt om via DNA- en stamboomonderzoek hun biologische familie op te sporen. In Engeland, Zweden, Duitsland en Australië werd die anonimiteit al opgeheven. Ook in buurland Nederland moeten donoren zich sinds 2004 laten registreren en kunnen hun kinderen vanaf de leeftijd van 16 jaar informatie opvragen.

Ans eigen zoektocht kun je volgen via haar blog: www.angaatopzoek.be

 

Wat is een KID-kind?

Vrouwen bij wie zwanger worden niet spontaan lukt, kunnen vandaag een beroep doen op technieken als ivf (in-vitrofertilisatie) of icsi (intracytoplasmatische sperma-injectie) en zo een genetisch (‘eigen’) kind krijgen. Kunstmatige inseminatie met donorsperma – ook wel KID genoemd – wordt minder vaak toegepast bij heterokoppels, of pas nadat de andere mogelijkheden zijn uitgeput. Toch worden er steeds meer donorkinderen gemaakt, omdat het een uitkomst biedt voor vrouwen die een kinderwens hebben maar geen mannelijke partner. Het exacte aantal donorkinderen in ons land is niet bekend, omdat de registratie van vruchtbaarheidsbehandelingen met donormateriaal vrijwillig is. Vier op de vijf donorkinderen zouden niet eens zelf weten dat ze verwekt zijn met donorsperma. In de beginjaren raadden fertiliteitsartsen de ouders immers massaal aan om er met niemand over te praten. Intussen gaat men er steeds meer van uit dat het beter is om open kaart te spelen, omdat geheimhouding de gezinsrelaties onder druk zet en vooral omdat kinderen recht hebben op de waarheid.