teckel als therapeut

Wie is écht geschikt als therapeut?

Wat is een goede therapeut nog meer?

LF: (aarzelt) ‘Dat is zo’n moeilijke vraag. Het is alleszins niet iemand die zich opsluit in een kamertje met een hele hoop boeken. Volgens mij word je vooral psychotherapeut in relatie met een cliënt. Het gaat erom dat je bereid bent om naar iemand te luisteren, je voor zijn verhaal open te stellen, zijn tempo te respecteren en een band aan te gaan. Je stelt vragen, je observeert en interpreteert, je evalueert. Je moet jezelf ook in vraag blijven stellen. Ik ga zelf maandelijks bij een supervisor langs, en dan bespreek ik bijvoorbeeld hoe ik de dingen aanpak en waar ik tegenaan loop.’

Wat wel sterk opvalt in de nieuwe wet, is de grote nadruk op de medische en academisch geschoolde beroepen. Waarom eigenlijk?

LF: ‘Voor een stuk heeft de geschiedenis daar invloed op gehad. De klinisch psychologen wilden hun beroep al twintig jaar laten erkennen en ze hebben dat altijd in overleg gedaan met artsen. Zij hadden zich intussen ook al goed georganiseerd in een beroepsvereniging. Pas later is daar het psychotherapie-dossier aan gekoppeld en die beroepsverenigingen van de diverse stromingen zijn kleiner, meer versnipperd, er is ook minder overleg. Wellicht speelt het mee dat onze minister van Volksgezondheid medisch geschoold is en ook door die bril kijkt. Dat is niet abnormaal. En toch is het gevaarlijk de zaak al té klinisch te gaan bekijken, daarmee zou je compleet voorbijgaan aan de complexiteit van de materie. In gesprekken met collega’s voel ik nu ook dat we het vaak hebben over de kern van onze job: wat willen wij voor anderen betekenen, wat vinden wij belangrijk?’

Hoe zie je nu de toekomst van de psychotherapie?

LF: ‘Ik vind het alleszins wezenlijk dat we werk maken van goede therapie, want de maatschappij heeft daar nood aan. Als je alleen al kijkt naar de cijfers van burn-out, dan lijkt dat één grote schreeuw om hulp. Er is heel veel nood aan ondersteuning. De onzekerheid rond de concrete impact van de wet is lastig, maar ik geloof dat die diversiteit zal blijven bestaan.’

Als de vragen van de maatschappij zo groot zijn, kan je maar beter een ruim gamma aan antwoorden voorzien?

LF: ‘Zeer zeker. Mijn moeder zei altijd: “bloed kruipt waar het niet gaan kan”. Voor sommige psychotherapeuten zal de nieuwe wet misschien betekenen dat ze zichzelf niet langer zo mogen noemen. Dat ze bijvoorbeeld “assistent-therapeut” zullen zijn, en nog vaker zullen samenwerken met artsen, klinisch psychologen, een Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg. Ze zullen als het ware een andere jas aantrekken, maar als die jas voor hen goed voelt, dan vinden ze straks op een of andere manier hun weg. Als therapeuten zo passioneel begaan zijn met hun job, dan verdwijnt dat niet zomaar, daar ben ik heilig van overtuigd. Onderschat ook nooit de cliënt. Die heeft de kracht in zich om voor een goede therapeut te blijven kiezen, iemand bij wie hij zich geholpen voelt, welk bordje daar ook bij de deur hangt.’