Arme gans

Ik was aan de laatste loodjes van mijn nieuwste boek bezig en uitgeput. Zo gaat dat telkens weer: het boek is bijna af en ik neem me voor om er nooit meer een te schrijven. Maar dan doe ik het toch weer, omdat iets me influistert dat het nodig is. Dit schrijfproces was tot nu toe het zwaarst. Ditmaal schreef ik niet over een periode die voorbij was, terugblikkend vanuit een stevigere positie. Ik dook in de diepere lagen van mijn trauma’s en die van mijn familie, om daar tot nieuwe inzichten te komen, en die zoektocht vertrouwde ik rechtstreeks en kwetsbaar toe aan het papier.

Op een dag had ik een passage geschreven over juiste en onjuiste verantwoordelijkheid – hoe de hete aardappel binnen complexe familiedynamieken vaak wordt doorgeschoven –, toen ik een gans in de tuin zag zitten. Een Canadese gans, een invasieve exoot die volgens sommigen een pest is voor onze biodiversiteit. Ze had een gebroken vleugel en mankte. Deze gans had vast iets ergs meegemaakt en was vanwege haar zwakte verstoten. In een vlaag van compassie ging ik haar wat te eten geven. Ze schrokte het hongerig op.

De volgende dagen bleef Gakkie, zoals mijn zoon haar doopte, in onze tuin zitten. Ik kon daarmee leven, maar hoopte wel dat ze niet agressief zou worden als ze aansterkte. Ook maakte ik me zorgen over de uitwerpselen. Gakkie bleek niet te stoppen, er kwam meer uit dan erin. Als dat zo doorging, konden we deze zomer skiën in onze eigen hof. We stopten dus maar met haar eten te geven. Maar ze vertrok niet. Gakkie beschouwde ons terrein als het hare. Iemand had me eens verteld dat ganzen goede waakhonden zijn en inderdaad, plots nam Gakkie die taak ’s nachts met toewijding op. Overdag legde ze een skibaan aan en ’s nachts gaggelde ze de hele buurt bij elkaar. Ik deed geen oog meer dicht. Na de zoveelste onderbroken nacht schreef ik vermoeid een passage over grenzen – de letters dansten op het scherm. Net op dat moment besloot Gakkie ook overdag te gaan gaggelen. Er knetterde iets in mijn hoofd. Ik stormde de werkkamer uit en staarde vloekend en snuivend naar het zwart-witte beest dat mijn leven verpeste. Wat moest ik doen? Hoe zat het ook weer met die onjuiste verantwoordelijkheden? Wat was er nu belangrijker, mededogen met de ander of met mezelf? Het herinnerde me aan de hartverscheurende keuze die ik al een paar keer heb moeten maken, tussen het geluk van iemand van wie ik hield, ten koste van mezelf, en mijn eigen geluk. Dat voelt zo onnatuurlijk, die keuze zou niet mogen bestaan. Maar nu ging het natuurlijk niet om een geliefde, maar om een gans.

Ik dacht aan mijn vriend P., een advocaat met een groot talent voor grenzen, die niet zo zachtmoedig is als ik en wél vlees eet. Wat zou P. doen? Meteen zag ik voor me hoe hij Gakkies nek zonder verpinken omdraaide – ik trok een grimas. Ik had dat beest met zachte woordjes toegesproken, die eerste dag. Toch rende ik het volgende moment brullend op Gakkie af, hopend dat ze zo zou schrikken dat ze nooit meer terugkwam. Het was een oerbrul, hij kwam van heel diep, van al die keren dat ik niet voor mezelf was opgekomen, dat ik mezelf had weggecijferd of me schuldig had gevoeld omdat ik wél voor mezelf koos. Het klonk rauw. Maar Gakkie de gans bleek over een olifantenvel te beschikken. Het boek ligt inmiddels in de winkel en Gakkie klimt nog dagelijks onze oever op. Telkens zitten we haar achterna. Mijn man met een stok. Mijn zoon met een knallend, fl uogeel speelgoedgeweer. En ik met zwaaiende armen, brullend als de beer die ik graag zou zijn. Dan zwemt ze snel weg, maar een paar uur later is ze er weer. Ik gebruik Gakkie nu voor therapeutische doeleinden. Er zit nog veel onverwerkte woede in mij.