10 minuten opia voor het volk

‘Geef mij je ogen. Wat je ook te zeggen hebt, ik kan ertegen, maar gun mij op zijn minst je blik. Richt je niet tot het staatsieportret dat daar ergens boven mijn hoofd stof hangt te vangen. Vergeet die vergeelde posters aan de muur, die doorsneden van nieren en gewrichten, die ken jij toch allang vanbuiten? Dit is tussen ons, tussen jou en mij, dus gun mij je blik en ik geef jou de mijne, zodat we samen naar binnen kunnen kijken.’

Ik trok aan haar gedachten en wrong mijn blik in bochten, maar ze deed het niet. Niet één keer keek de dokter mij recht in de ogen terwijl ze haar zogenaamde waarheden verkondigde met dat minzame mondje van haar. Het is jaren geleden maar ik zie haar oogbollen nog altijd wegdraaien, losgeslagen in hun kassen, in grote bogen rond mijn aanwezigheid. Alsof mijn ogen polen waren die hoe dan ook afstootten, ongeacht de lading van het gesprek.

Ik moest het vooral niet persoonlijk nemen, zei een insider. Mevrouw doktoor had de neiging om de blikken van patiënten te ontwijken. Je kon nog beter een vlieg op de muur van haar consultatieruimte zijn, dan zou ze je bij een volgende ontmoeting wellicht wél herkennen. ‘Afstand houden, Pascale’, moet ze gedacht hebben. ‘Mensen en hun mankementen niet te dicht laten komen. Voor je het weet is je immuniteit eraan en zit je te snotteren onder het staatsieportret.’ Jezelf beschermen, betrokkenheid vermijden, dat hadden de proffen er in het eerste jaar geneeskunde wellicht goed ingestampt. Zo goed, dat zij er haar specialisatie van had gemaakt, met handen ontsmetten en pupillen negeren als onderdeel van haar dagelijkse praktijk. Hoe langer ze naast mij sprak, hoe strakker ik bleef kijken, maar eigenlijk had ik gewoon aan haar wimpers vol dikke klodden zwarte mascara moeten trekken en roepen: ‘Opia, Pascale! Voel de opia en zet u erover!’ Want er bestaat wel degelijk een woord voor, voor die ambigue intensiteit wanneer je iemand in de ogen kijkt. Je voelt je tegelijk opdringerig en kwetsbaar, alsof je door een sleutelgat kijkt en ziet dat er iemand staat maar je weet niet zeker of je naar binnen kijkt of naar buiten. Je krijgt een beeld van de ander maar staat tegelijk oog in oog met jezelf. Je voelt de wereld naar binnen stromen terwijl je zelf ook voor een stuk naar buiten treedt, en hoewel alles zichtbaar lijkt is niets echt duidelijk. Opia, dus. Het staat te lezen in The Dictionary of Obscure Sorrows. Een confronterende bedoening en niet altijd even comfortabel, maar je moet erdoor als je de mens wilt zien, de mens die voor je staat en de mens die jij bent. Alleen door samen naar binnen te kijken, kan je de essentie vatten. Alleen door de blikken te kruisen kan je dat wat ontastbaar is, voelen en doorgronden, voorbij de cijfers en de feiten en de doorsneden van gemiddelde gewrichten.

‘Komaan, Pascale, ge kunt het!’ had ik moeten roepen. ‘Geen oogwit maar opia voor het volk!’ Misschien had ze dan in de glans van mijn ogen gezien dat ik sterker ben dan mijn stem en mijn lengte doen vermoeden. Misschien waren we elkaar dan vanbinnen tegengekomen, ergens halverwege tussen eigen waarheid en wederzijdse onwetendheid. Dan hadden we elkaar kunnen tegemoetkomen, als twee anderen met hetzelfde doel. Het is er nooit van gekomen. Ik keek in de spiegel en zocht het zelf uit, zij zit wellicht nog altijd met haar oogbollen te rollen onder het staatsieportret. Benieuwd of zij er wijzer van is geworden.