Als kind stelde ze constant vragen. Waarom is het ‘vrouwen en kinderen eerst’ als er brand uitbreekt? Waarom moet ik God liever zien dan de rest van de mensheid? Toen ze filosofie ging studeren, kwam ze thuis. Of toch niet helemaal. Want Alicja Gescinska (35)zal wel altijd door de wereld dolen, op zoek naar iets. ‘Ik schrijf om ’s avonds rustiger in slaap te kunnen vallen.’

Tekst Valérie Du Pré – Foto’s Johan Jacobs – Visagie Dorien Van Poucke

Ik zag filosofe Alicja Gescinska voor het eerst aan het werk in 2013, op de lezing Creativiteit en vrijheid in een neoliberale samenleving. Vooraan stond een jonge vrouw, hoogzwanger en snipverkouden. Dat zij een van de belangrijkste jonge intellectuelen van de Lage Landen werd genoemd, wist ik toen nog niet, maar Gescinska maakte indruk op mij. Omwille van haar bereikbaarheid, met die dikke buik en dat gesnotter en gesnuit, maar vooral omwille van haar unieke visie op vrijheid. Vandaag ontmoet ik de filosofe opnieuw. In die drie jaar lijkt er weinig veranderd, zelfs de zwangere buik is er weer bij, maar Alicja Gescinska heeft niet stilgezeten. Ze woonde en werkte in de VS, schreef columns, essays en opiniestukken, veroverde menig hart met haar debuut­roman Een soort van liefde, keerde terug naar België en gaat sinds september op zoek naar de zin van het leven in Wanderlust op Canvas. Bovendien bevalt ze binnenkort van haar derde kind. Niet niks voor een speelvogel die opgroeide tussen de regels van het communistische Polen. Wat herinnert zij zich eigenlijk nog van die periode?

Alicja Gescinska: ‘Ik kan me niet herinneren dat ik ongelukkig was. We leefden met vijf mensen in een appartementje van 16 vierkante meter maar dat was normaal, bijna al mijn klasgenoten leefden in grijze communistische blokken. Daar heb ik dus geen traumatische herinneringen aan. Ik voelde wel dat er bij de volwassenen ontevredenheid was, een soort zwaarmoedigheid. Als kind besef je dat er iets aan de hand is, maar je weet niet wat. Als je zo klein woont, vang je natuurlijk wel eens op wat je ouders bespreken. “We zijn het hier spuugzat”, “we willen hier weg”, dat soort dingen. Het boterde ook niet echt tussen mijn ouders en mijn grootouders. Vooral mijn vader zag psychisch af van het gebrek aan steun en begrip van hun kant. Er zat dus al direct een bepaalde complexiteit in ons gezin, de relaties waren niet evident. Waren mijn grootouders warmer en begripvoller geweest, dan waren we misschien niet verhuisd, ook al was het er communistisch.’

In ’88 vluchtten jullie naar België. Jullie verbleven een tijd in het Klein Kasteeltje in Brussel. Welke impact had dat op jou als zevenjarige?

AG: ‘Je beseft al snel dat je onderaan de sociale ladder terechtkomt. Niemand zegt het met zoveel woorden, maar je ziet dat alle mensen die daar verblijven op zoek zijn, dat ze geen thuis hebben. Je voelt dat het een transitieplaats is. Toen we later in Vlaanderen terechtkwamen, besefte ik ook dat wij de migranten van de straat waren. Ik herinner me nog goed de campagne “Eigen volk eerst” van Vlaams Blok, waarop een bezem stond afgebeeld. Dat beangstigde mij, omdat ik wist dat ik dat vuil was dat ze wilden wegvegen. Op school zeiden de leerkrachten: “kom eens vooraan in de klas staan en vertel eens van waar gij zijt, en wat een moeilijke achternaam, en waarom zijn uw ouders hier” … Ze bedoelden het goed maar dat zijn heel grote vragen. Je bent acht jaar, je bent ook maar gewoon meegereisd. Overal ben jij het exotische fruit dat moet antwoorden op de vraag: waarom ben je hier? Geen enkel kind moet zich daarvoor rechtvaardigen. Je voelt heel snel dat je op een plaats bent waar je eigenlijk niet zou moeten zijn. Dat laat zijn sporen na.’

Was je ongelukkig?

AG: ‘Ik was alleen ongelukkig als ik mijn ouders ongelukkig zag. Ik herinner me dat er op een bepaald moment iemand aan de deur belde en dat er over een uitwijzing werd gesproken. Als je je ouders zo bezorgd ziet, dan heb je angst als kind. Ik was niet ongelukkig maar ook nooit echt zorgeloos. Daarom probeer ik mijn zorgen nooit te bespreken waar mijn kinderen bij zijn. Ze snappen het misschien niet maar ze voelen het wel. De wereld is geen gemakkelijke plek en ik wil hen nog niet confronteren met de harde realiteit, ik wil hen nog wat in een bubbel laten opgroeien, wellicht omdat ik die bubbel nooit heb gehad.’

Was je toen al een denker, iemand die zich veel vragen stelde?

AG: ‘Ja, maar niet het type dat zich in boeken verdiepte. Ik was een speelvogel, koppig en opstandig. Ik kon vervelende vragen stellen en was heel gevoelig voor onrechtvaardigheid. Ik herinner me dat we in de kleuterklas leerden wie er eerst gered moest worden als er brand uitbrak: eerst de kinderen, dan de vrouwen en daarna pas de papa’s. Ik vond dat verschrikkelijk! Waarom kwamen de papa’s als laatste? Wat is het leven van een kind waard zonder een papa, dacht ik dan. Of als men in de catecheseles zei dat je God liever moest zien dan iedereen op de wereld. Dan dacht ik: “Allez jong! Dat kan ik niet!” Toen heb ik echt gezegd: “Sorry, God, ik zie mijn ouders liever, jij hebt nog niet de helft gedaan van wat zij voor mij hebben gedaan!” De opstandige filosoof zat er toen al in.’ (lacht)

Is iemand die veel denkt automatisch een doemdenker?

AG: ‘Niet noodzakelijk. Wat ik wel merk, is dat veel denken het leven bemoeilijkt. Als je de dingen doordenkt en niet alleen met je eigen geluk inzit maar ook met het geluk van anderen, dan is het moeilijk om nog onbezorgd gelukkig te zijn. Het kost veel moeite om positief naar de dingen te kijken, maar ik denk dat het mijn plicht is om altijd te proberen om het goede te zien. Alleen al het feit dat ik mijn kinderen eten kan geven en mijn rekeningen kan betalen, dat ik niet op regelmatige basis verdrukt of verkracht word, zoals veel andere vrouwen. Daarom probeer ik dankbaar en positief te zijn, wat niet betekent dat ik constant gelukkig ben. Ik vind het leven niet gemakkelijk, ik heb het gevoel dat je de zin er elke dag opnieuw in moet blazen.’

Waarom ben je moraalwetenschappen gaan studeren? Was je op zoek naar antwoorden?

AG: ‘Eigenlijk wilde ik acteren. Wat mij daarin aantrok, was dat ik iemand anders kon zijn en toch heel oprecht moest blijven. Zo kon ik gebruikmaken van mijn emoties en van alles wat ik in mij had en toch moest ik Alicja Gescinska niet zijn. Als ik er nu op terugkijk, was dat wellicht een vlucht. Maar ik was niet geslaagd voor mijn toelatingsproef en ik ben toen journalistiek gaan studeren. Het enige goeds dat daaruit is voortgekomen is dat ik mijn man heb leren kennen. (lacht) In het tweede jaar had ik een conflict met bepaalde docenten en ben ik overgestapt naar moraalwetenschappen. Ik wilde eigenlijk filosofie studeren maar thuis zagen ze dat niet zitten. ‘Mensen die filosofie studeren worden cafébazen’, zeiden ze. Met moraalwetenschappen gingen ze wel akkoord, dat klonk serieuzer. Na die studie heb ik mijn doctoraat in de filosofie gedaan, want daar gaat mijn voorliefde naar uit. Filosofen zijn ook mensen die zich ontheemd voelen. Ik voelde mij helemaal thuis in die materie en in de vragen die gesteld werden. Daar ontdekte ik dat er nog mensen waren die nadachten over de dingen die mij bezighielden. Wat is de mens? Hoe definieer je verlangen? Toen kon ik mij voor het eerst concentreren en écht voor iets gaan. Veel studenten vinden Kant lezen de hel maar ik heb daar ontzettend van genoten. Ik werd er gelukkig van, ik was zo blij dat ik dat mocht en kon doen. Dan weet je dat je op je plaats zit.’

Er schuilt nogal wat rusteloosheid in jou. Volgens filosoof Ignaas Devisch is rusteloosheid een van onze belangrijkste drijfveren en moeten we die misschien wel koesteren. Anderen vinden rusteloosheid een probleem en zoeken hun heil in therapie.

AG: ‘Ik ben altijd al rusteloos geweest en filosofie is voor mij de beste rivierbedding om die rusteloosheid in te beleven. Ik koester mijn rusteloosheid, ook al is het vaak een last om rusteloos te zijn. Soms zou ik meer rust willen maar ik geloof niet dat therapie in mijn geval zou helpen. Het is gewoon wie ik ben. Dat heeft niet alleen te maken met het feit dat ik bezig ben met filosofie maar vooral ook met mijn migratieachtergrond. Hoe kan ik dan naar een therapeut gaan? Dan zou ik een sluitend antwoord moeten vinden op de vraag waar ik thuishoor en wat de zin is van het leven. Die vragen zullen altijd blijven.’

Je speelt piano en viool. Is muziek jouw therapie?

AG: ‘Het is mijn methode om even de gedachtestroom te stoppen. Tijdens het spelen moet ik me concentreren op duizend-en-een dingen en kan ik niet nadenken over andere zaken. Na een halfuurtje voel ik me echt uitgerust. Je kan het vergelijken met het effect van meditatie. Ik lees ook heel veel. Er zit een schat van kennis in romans, over menselijke relaties, hoe mensen in andere tijden leefden, met welke problemen ze geconfronteerd werden … Als ik een filosofisch artikel schrijf, verwijs ik graag naar de literatuur omdat dat de dingen concreet maakt. Je kan iemand uitleggen wat een moeder-dochterrelatie is of je kan het laten voélen in een roman.’

Is dat de reden waarom je Een soort van liefde hebt geschreven? Omdat je iets niet kwijt kon in non-fictie?

AG: ‘Ja en nee. Als filosoof is schrijven mijn middel om te communiceren maar de vorm is ondergeschikt. Ik wilde iets verwoorden over de liefde en dat bleek het best te lukken in een roman. In Een soort van liefde wilde ik een niet-evidente liefde portretteren, in de hoop dat de lezer zou beseffen dat liefde misschien wel iets is wat ons overkomt. Want we denken vaak dat we liefde in de hand hebben, maar in hoeverre kiezen we echt wie we graag zien? Misschien staat er ineens iemand voor je en heb je die lief tegen je eigen wil.’

In je roman beschrijf je ook een moeilijke vader-dochterrelatie waarin veel onuitgesproken blijft. Toen je eigen vader ernstig ziek werd, heb je voor het eerst als volwassen vrouw tegen hem gezegd: ik zie je graag. Zie ik daar een parallel?

AG: ‘Mijn vader en ik hadden een moeilijke relatie. Ik heb vaak gewenst dat ik een andere vader had. Hij had zo zijn eigen rare gedachtekronkels en droeg zijn eigen demonen met zich mee. Maar toen hij ernstig ziek werd, wist ik dat ik geen tijd meer had om dingen uit te stellen. Via mijn daden heb ik die laatste maanden wel genoeg getoond dat ik hem graag zag, maar ik vind het woord op zich ook belangrijk. Hem palliatief verzorgen en naast hem waken was veel gemakkelijker dan letterlijk zeggen: ik zie u graag. Frappant hoeveel moeite me dat heeft gekost.’

Wat voelde je toen je het dan toch gezegd kreeg?

AG: ‘Opluchting. Maar ik heb hem niet in de ogen kunnen kijken op dat moment. Ik weet niet waarom. (stilte) Ik denk dat het geen evidente liefde was. De liefde tussen Elisabeth en Ray in mijn boek is ook niet evident, maar het is een heel andere vader-dochterrelatie dan die van ons. Het enige wat we gemeenschappelijk hebben, is dat we te laat hebben beseft hoe graag we onze vaders zien. Wat ik belangrijk vond om mee te geven in alle relaties die ik portretteer, is dat we andermans liefde vaak interpreteren: mijn man ziet mij zus of zo graag, mijn vader is zo een type man en ziet mij zo graag, mijn moeder ziet mij liever dan mijn vader mij ziet. Eigenlijk zegt dat meer over ons dan over die mensen. Ik heb zelf ook altijd gedacht dat ons moeder ons liever zag dan ons vader, maar ik heb ontdekt dat ik mezelf misschien wel heb afgeschermd. Het is heel hard om dat toe te geven aan jezelf, maar ik kon mijn vader meer liefde gegeven hebben tijdens zijn leven en ik heb dat niet gedaan. In die zin is er misschien een parallel, maar het is zeker geen therapeutisch boek. Ik zit in al mijn personages maar ik ben geen van de drie.’

Van moeilijke relaties gesproken: hoe maakbaar zijn relaties anno 2016 volgens jou?

AG: ‘Gemakkelijke relaties bestaan niet. Mijn man en ik hebben een heel goede relatie, we zijn dertien jaar samen, maar dat gaat niet vanzelf. We beseffen dat we twee individuen zijn met eigen verlangens, eigen toekomstperspectieven, eigen angsten en demonen, en we proberen elkaar daarin constant te vinden door open te praten en voortdurend af te toetsen: zitten we nog op dezelfde lijn? Maakt dat ons nog gelukkig? Vinden we dat wel fijn om te doen? Zo ben je samen iets aan het maken. De mooiste relaties zijn niet noodzakelijk de meest evidente.’

Filosofen zitten veel in hun hoofd. In welk mate volg jij je buik bij beslissingen?

AG: ‘Mijn gevoel is even belangrijk als mijn verstand. Het is fout om te denken dat emoties irrationeel zijn. Ik volg mijn gevoel maar dat staat nooit los van mijn ratio. Een recent voorbeeld: ik had veel rationele argumenten om in Amerika te blijven en in te zetten op mijn academische carrière. Maar toen mijn roman uitkwam, kreeg ik veel fijne reacties van lezers en vroeg ik mezelf af: wat wil je eigenlijk doen in het leven? Ik wil schrijven, niet wat de universiteit mij dicteert maar wat ik zelf wil schrijven. Ik wil geen manager van publicaties worden en studenten en fondsen werven. Schrijver zijn is mijn roeping, professor zijn niet. Ik ben dus teruggekeerd naar België, hoe onzeker dat ook was. Maar ik had het gevoel dat het wel goed zou komen. En in die twee weken dat ik promotie deed voor mijn roman is de regisseur van Wanderlust op mij afgestapt. Ik heb even getwijfeld want ik ben geen televisiemaker, maar het voelde goed.’

In Wanderlust praat je met tien persoonlijkheden over wat hen drijft, wat hen pijn doet. Connie Palmen heeft het over liefde en rouw, kunstenaar Alexander Stoddart over esthetiek. Waar zou het over gaan als Wanderlust bij jou op bezoek zou komen?

AG: ‘Over het eeuwige zoeken, denk ik. Over rusteloosheid en ontheemd zijn. En over het feit dat ik nooit tevreden kan zijn over mezelf. Soms krijg ik de vraag: hoe komt het dat jij zo ambitieus bent? Maar ik weet niet of ik ambitieus ben. Ik ben vaak gewoon ongelukkig met de dingen zoals ze zijn en dan wil ik ze veranderen, begrijpen of er vorm aan geven. En dan ontstaat er iets. Het is niet dat ik opsta en denk: nu ga ik een kortverhaal schrijven. Maar dan lees ik iets of doet er mij iets pijn, en dan probeer ik mijn onrust van me af te schrijven. Dat is wat mij drijft. Ik schrijf niet om schrijver te zijn maar omdat het mijn manier is om met het leven om te gaan. Om ’s avonds rustiger in slaap te kunnen vallen.’

Meer lezen

Een soort van liefde, Alicja Gescinska (De Bezige Bij, 2016)