‘Mijn bijnaam was Serine Traan. En dan is humor mooi meegenomen’

Een stand-upcomedian met een wortelfobie vonden we geknipt voor ons coverinterview. Serine Ayari praat vrijuit over haar dyslexie en haar jeugdtrauma’s. En ze bewijst: wat je niet kleinkrijgt, maakt je sterker. 

Tekst Tanja Dierckx – Foto’s Sofie Coreynen – Visagie Leonie Gysel

In het echte leven is Serine Ayari (30) stand-upcomedian, maar je kent haar waarschijnlijk van De Slimste Mens, waar ze in de jury zetelt. Vorig seizoen nam ze één keer deel als kandidaat. Ze vertelde toen over haar wortelfobie na een traumatische ontmoeting met de paashaas. Als achtjarige betrapte ze de conciërge van haar school als paashaas, net op het moment dat die zijn hoofd afzette, en van de weeromstuit stak die man wortels in haar handen. Sindsdien kan ze geen wortels meer zien … Toen al dacht ik: haar moeten we interviewen voor Psychologies. Benieuwd wie de vrouw is achter de grappen en de grote mond. Vandaag is het zover.

Hoe gaat het inmiddels met je wortelfobie?
Serine Ayari: ‘Ik eet er nog steeds geen! Het is écht een fobie, hoor. Mijn moeder kan dat beamen: na die ervaring wilde ik nooit meer wortels eten. Mensen blijven me zeggen: “Het maakt toch niet uit dat er een paar stukjes wortel in je gerecht zitten.” Jawel! Mijn vrienden kennen me maar al te goed, zij vissen ze eruit voor mij.’

Geweten is dat De Slimste Mens een ideale springplank is. Heb je de ambitie om door te stoten naar televisie?
S.A.: ‘Ik kende de impact van de show niet, want ik kijk zelden naar de Vlaamse tv. Eerlijk gezegd had ik totaal niet verwacht dat er iets uit dat programma zou komen, maar ze belden mij tijdens covid voor de jury en ik dacht: why not, nu ik toch vastzit in België en niet mag reizen. Ik voel me daar wel op mijn gemak, dus ik neem het er graag bij, naast mijn eigen shows.’

Je stand-upshow heet ook “à l’aise”, “op je gemak”.
S.A.: ‘Ik heb aan mijn vrienden gevraagd: welk woord omschrijft mij het best, en dit kwam eruit: “Gij zijt fucking à l’aise on stage.”

Zo ziet het er ook uit. Je bent kind van migranten en veeltalig. Je hebt opgetreden in Londen, Parijs, New York en Tokio. Je hebt veel gereisd, dat maakt jou een vrouw van de wereld.
S.A.: ‘Ik reis ontzettend graag. Als kind al, toen we met mijn ouders naar Turkije, Griekenland en Tunesië reisden. Op mijn twintigste heb ik zelfs een jaar lesgegeven in Turkije. Toen zei mijn papa: zet je westerse bril af, ga niet vergelijken, accepteer hoe ze daar leven en zie het als evenwaardig. Die goeie raad maakt dat ik me overal goed kan voelen. Ook al komt het vanuit een angst voort: mijn ouders waren bang om hier in België gestigmatiseerd te worden als vreemdelingen. We spraken thuis geen Tunesisch, ze wilden dat hun kinderen de landstalen spraken. “Doe zo Belgisch mogelijk”, was hun raad. Nochtans waren zij niet de typische migranten. Mijn vader was professioneel handbalspeler, een sportman uit de hoofdstad Tunis. Hij is opgegroeid in een multiculturele stad waar zowel joden als Arabieren en christenen wonen.’

Het resultaat is dat jij stand-up doet in het Frans, het Engels en het Nederlands. En werkelijk vloeiend in drie talen.
S.A.: ‘Dankzij mijn ouders, ja, maar anderzijds heb ik die skill ook heel bewust ontwikkeld. Als kind met dyslexie was het voor mij een hele opgave om me schriftelijk te bewijzen. Ik compenseerde alles mondeling. Ik luisterde altijd heel goed naar leerkrachten, want ik wist: al lezend leren gaat me niet lukken. Zo leerde ik talen absorberen.’

Ideaal voor comedy. Daarin breng je vaak onderwerpen die je boos maken, zoals vooroordelen.
S.A.: ‘Dat doe ik al mijn hele leven: de draak steken met dingen die mij boos of triestig maken. En nu heb ik daar mijn job van gemaakt.’

Is dat een soort van coping, er trachten mee om te gaan?
S.A.: ‘Natuurlijk. Ik ben veel uitgelachen en gepest geweest op school omwille van mijn uiterlijk – ik had tienerobesitas en was zwaarlijvig. Heel mijn jeugd had ik zoiets van: come on guys, I’m smart, I’m funny, ik ben echt een chille. But they didn’t care. Ik heb echt veel onrecht ervaren door het mikpunt van spot te zijn. Nu denk ik: ik vind dat er nog altijd gelachen mag worden, want ik vind lachen belangrijk en plezant, maar nu kies ík wanneer jullie lachen met mij.’

Dat is heftig, zeg.
S.A.:Fucking heftig! En ik weet het: het lijkt op wraak. Zo’n gevoel van: ik mág dat doen. Als mensen van in je kindertijd met jou lachen, wordt het een deel van je identiteit. Dan wil je dat ownen: ik ga zélf kiezen wanneer jij lacht. Op mijn laatste job voordat ik comedy deed, werd ik ontslagen. Een collega zei: “Zo jammer, met wie gaan wij nu lachen?” Ik zei: “De volgende keer dat jij met mij gaat lachen, ga je ervoor betalen.” Hij kwam achteraf naar mij, na een show, en zei: “Je had gelijk.” Ook dat voelde als revenge.’

Was er dan niemand die je opving in je jeugd?
S.A.: ‘Niet echt. Ik werd zelfs uitgelachen door leerkrachten. Daarom moest ik voor mezelf opkomen via mijn andere skills: ad rem en grappig zijn, een grote mond opzetten. Toen al had ik het gevoel: ooit neem ik de controle terug en kies ík wanneer de mensen met me lachen.’

If it doesn’t kill you, it makes you stronger?
S.A.: ‘Ja. Maar dat is volgens mij – spijtig genoeg – het verhaal van alle comedians. Ik hoor het van collega’s, als we eens diepgaandere conversaties hebben. Ik ben zeker niet de enige comedian die zijn kindertrauma’s op het podium probeert te verwerken.’

De grapjas uithangen is wel iets waarachter je je kunt verstoppen. Een grote mond ook.
S.A.: ‘Absoluut, ik kan mij daarachter verstoppen. Thank god dat ik er mijn job van heb kunnen maken. Maar in het dagelijkse leven is die grote mond echt wel een groot probleem. Hoe vaak zeg ik niet tegen mezelf: je moet leren zwijgen, niet iedereen hoeft je mening te weten over alles. Ik ben superimpulsief. Ik kan me niet inhouden. Thuis zijn we met veel vrouwen, niemand zei daar ooit: zwijg nu even. We waren heel open en praatten over alles. Als ge wilt wenen: weent. Als ge wilt roepen: roep.’

En was je een bleiter of een roeper?
S.A.: ‘Een bleiter, ze noemden mij zelfs Serine Traan als kind. Mijn zussen Sabrina en Selma waren brutaler, ze speelden vaak vals bij gezelschapsspelletjes. Ik weende dan, terwijl mijn zussen zeiden: “Ach kind, get over it.” Soms maakten ze er een weddenschap van: hoeveel keer gaat ze wenen vandaag? Ik was echt een superemotioneel kind. Nog steeds: ik voel te veel, bij alles, bij kleine, bij grote dingen. En dan ineens kom je in de real world en voel je: o shit, ik moet leren mijn mond te houden. Nobody cares about how I feel. En dan is humor – een beetje rougher zijn dan de rest – mooi meegenomen.’

 

LEES VERDER IN PSYCHOLOGIES, NU IN DE WINKEL …