Hade Wouters

Liefdesbrief

Je ligt in mijn armen, dicht tegen me aan. Ik geniet van je kleine lijfje in je flanellen pyjama. Maar de dag roept. Zeven uur, vertelt een blik op de klok me. Tijd genoeg, denk ik. Om ons beiden klaar te maken, je schoolspulletjes bij elkaar te rapen, je naar school te brengen en om tien uur op die vergadering te zijn. Makkie. Maar dat is buiten jou gerekend.

Ik drink koffie. Je eerste ontbijt, peperkoek met een klein laagje speculaaspasta, valt op de grond. Met de speculaaspasta onderaan, dat zal je altijd zien. Niks aan de hand. Ik ruim op, zet je een nieuw ontbijt voor en ga in de douche. Wanneer ik voor de spiegel sta, roep je me. Je bent yoga aan het doen, vertel je, en ik moet komen kijken. Moeke, kijk naar me! Ik kijk. Te haastig naar jouw zin. Kijk naar me, kijk naar me, vraag je. Ik kijk opnieuw. Maar ik krijg de haast niet uit mijn blik en hoe sneller ik ben, hoe trager jij wordt.

Tot je de haardroger hoort. Dan sta je vlug naast me. Ik droog afwisselend mijn haar en het jouwe. Dat overigens niet nat is. Who cares? Wij niet. Je heft je gezichtje genietend naar de warme lucht. Maar intussen hebben we haast, dus raap ik je kleertjes bij elkaar en roep ik je om ze aan te doen. Je reageert niet. Je bent, uitgerekend nu, verstopt. Ik moet je zoeken en deze keer zit je ergens waar niet alleen jij mij niet kan zien, maar ik jou ook niet. Ik zoek je en vind je, maar onderweg naar de slaapkamer raak ik je weer kwijt. Hoe bozer ik ben, hoe joliger jij wordt. Er zijn nog zekerheden in dit leven. Zoals de zekerheid dat mijn vergadering om tien uur begint. Na enig gespartel ben je aangekleed. Ik neem je mee naar beneden, waar ik je vraag je schoenen aan te doen. O jee. Geen verantwoord tienuurtje meer in huis. Ik beloof je dat we langs de bakker fietsen en dat je daar helemaal zelf iets mag kiezen. Dat vind je goed. Of je dan nu je schoenen wilt aandoen?

De volgende keer dat ik kijk, sta je denkbeeldig zand uit je schoenen te gieten aan de voordeur. Aandoen, nu! Jouw tasje. Check. Handtas. Check. Computer en papieren. Check, check. Alles in de bakfiets. Ik draai me om. Je kijkt me triomfantelijk aan, met aan elke voet een schoen. De verkeerde. De linkse rechts, de rechtse links. Ik wissel ze, zet jou foeterend in de bakfiets. Als ik wat verwaaid het slot wil losmaken, hoor ik de buurman tegen jou zeggen dat hij niet wist dat je nog een baby was. Een baby? Ik kijk, en zie dat je je tutje mee naar buiten hebt gesmokkeld. Foei, ik laat het in mijn zak glijden. We fietsen naar de bakker waar je een tienuurtje mag uitkiezen. Achtereenvolgens wijs je een aardbeientaart voor tien personen, een doos met twaalf macarons en een citroencake met glazuur aan. Je kan je uiteindelijk vinden in het door mij gesuggereerde notencakeje. Enigszins overspannen fiets ik je naar school. Als een prinsje zit je in de fiets. Onderweg stel je acht waaromvragen waar ik geen antwoord op weet. Ik zet je af, kus je. Om tien over tien stap ik mijn vergadering binnen. Je bent klein, lief en een schurk, denk ik. Een saboteur van de bovenste plank.

De vergadering is boeiend. Maar wat voel ik in mij zak? Het is je tutje. Ik voel het en het liefst van al wil ik mijn computer dichtklappen, mijn papieren bij elkaar rapen, zonder een woord uitleg de kamer verlaten, terugrijden, je van school kapen en samen een heel grote aardbeientaart kopen en een doos met twaalf macarons, die we dan gezellig in bed opeten. Zonder haast.