Onrust

‘Dag mevrouw, klopt het dat u in punt-punt-punt woont?’ Ik had net de telefoon opgenomen en keek even om me heen. Jawel, tot nader orde woonde ik daar nog steeds. ‘Wist u dat uw gemeente bij de onveiligste gemeenten van Vlaanderen hoort?’, vroeg de stem aan de lijn me een beetje ontzet. ‘Nee, dat wist ik niet’, antwoordde ik, ‘en eerlijk gezegd ervaar ik dat ook helemaal niet. Er heerst hier onder buren een heel fijne sfeer.’ ‘Goh, maar wacht even, ik zie zelfs dat u in wijk XYZ woont!’, verhoogde de man zijn stem en ik kon bijna horen hoe hij zijn oogballen opentrok bij deze onprettige ontdekking. ‘Hebt u er enig idee van dat dit ook nog eens de meest onveilige buurt van uw gemeente is?’ Ik gluurde even uit het raam en keek zoals altijd met plezier en dankbaarheid naar de vele bomen die mijn huis omringden. ‘Ook dat wist ik niet’, antwoordde ik rustig, ‘en ik wil uw statistieken niet betwijfelen, maar bang zal u me niet maken. Het is hier heerlijk wonen.’

Toen kwam de aap uit de mouw. Of hij eens langs mocht komen om te zien hoe hij mijn huis beter zou kunnen beveiligen. ‘Dat is niet nodig’, antwoordde ik luchtig, terwijl ik bedacht dat ik misschien al kon beginnen met mijn achterdeur op slot te zetten, want dat wilde ik in mijn plezier om hier zo rustig te wonen weleens vergeten. Ik zei er ook maar wijselijk niet bij dat ik geen hek voor mijn huis had staan en daardoor regelmatig een vreemde hond of een troep eenden in mijn tuin wist rondlopen. Hij klonk al zo ongerust, échte stress wilde ik hem nu ook weer niet bezorgen.

Jaren later werd ik regelmatig om 7 uur ’s ochtends uit bed gebeld door een automatische beldienst van de politie die me liet weten dat er in die of die straat iets verdachts was gesignaleerd. Ik ergerde me blauw. Niet alleen omdat ik hierdoor een halfuur voor mijn wekker uit bed werd getrokken, of om het feit dat het om een gemeente ging op 30 km van bij mij thuis (foutje van de computer), maar vooral omdat ik me kon inbeelden hoe mensen die een iets onrustiger natuur hebben dan ik, zich werkelijk ongerust gaan voelen bij zo’n telefoontje. En daarna vanachter de sanseveria’s geen enkele beweging in de straat meer kunnen loskoppelen van dat alarmerende bericht. Want we zijn vaak niet alleen alert voor gevaren die zich werkelijk voordoen, maar vooral voor wat zou kunnen komen. En als je die imaginaire doos van Pandora opentrekt, dan heb je geen moment rust meer.

Hoeveel kleine en grote angsten regeren toch ons leven, bedenk ik bij het doorbladeren van het dossier van deze maand. Eén op tien Belgen kent de benauwdheid van een echte angststoornis, maar daarnaast hebben we allemaal wel eens last van angsten, bijvoorbeeld om het woord te nemen of afgewezen te worden. Hoe kunnen we die stressmomenten toch verzachten? ‘Het antidotum van angst is liefde’, zei zangeres Trixie Whitley onlangs nog in Alleen Elvis blijft bestaan. Volgens psycholoog Eric Schneider gaat het om ‘de moed hebben om jezelf te zijn’. En voor professor Dirk Hermans kunnen we angst enkel aanpakken door een openheid te bewaren naar datgene wat ons mogelijk schrik aanjaagt. Iedereen die in ons dossier aan het woord komt, heeft zo zijn eigen antidotum tegen angst. En misschien maar goed; elk brein zoekt zijn eigen uitweg. Voor mezelf is de beste aanpak: in het moment leven. De dag dat er werkelijk gevaar voor me staat, zal ik – gehoorzaam aan de biologische impulsen van mijn lijf – als een gek vechten of vluchten (waarschijnlijk dat laatste). Maar zolang er geen werkelijk zichtbare aanleiding is, wil ik graag met een soort alert vertrouwen door het leven. Ook al doe ik sinds dat telefoontje mijn achterdeur toch wel op slot. Je weet maar nooit dat er ooit een beer…

Anne Wislez, hoofdredactrice Psychologies magazine