Pluisjes

We zaten op het terras aan het ouderlijke huis, met zicht op de tuin en de velden daarachter. Het was een zonovergoten zondagnamiddag. Eerst dronken we thee, daarna wijn. De katten speelden tussen de bloemperken, renden over het kortgemaaide gazon, en de kippen scharrelden onder de bloeiende seringen. We lachten veel. Het leven leek eenvoudig. We spraken over boeken en anekdotes, over dromen, zelfs een moment over politiek. Hoog boven ons trok een vliegtuig een wollige streep door de blauwe hemel die verzadigd was van zomersneeuw: miljoenen kleine pluisjes van het nabijgelegen wilgenbosje, gedragen door een bries.
Toen mijn stiefvader opstond om zelfgekweekte asperges te gaan halen op zijn veld, bood mijn vriend aan hem te vergezellen. Allebei hadden ze iets te veel gedronken, besloten ze grinnikend, maar samen zou het  wel lukken. Mijn moeder stond eveneens op, om in de keuken aan de voorbereidingen van het avondmaal te beginnen. Niet veel later liep ook mijn oom, die doordeweeks een kluizenaarsbestaan leidt in het Nederlandse polderlandschap, het huis in en nam hij plaats achter de vleugelpiano van zijn overleden moeder. Door de openstaande terrasdeuren keek ik toe hoe hij zijn gebruinde vingers op de gladde witte toetsen legde, zijn magere schouders ietwat opgetrokken. Al gauw herkende ik het wijsje dat hij speelde: het was de melodie van Amarcord, de film van Federico Fellini, die begint tijdens het Italiaanse voorjaar als de pluisjes door de lucht zweven, en die eindigt precies een jaar later, wanneer de pluisjes er opnieuw zijn. De titel, zo liet ik me vertellen, zou zoveel betekenen als ‘ik herinner me’. En de film, nog steeds een van mijn favorieten, is veeleer een dromerige herinnering dan een vertelling met een plot.

Ik overzie de tuin, de velden, een verre buizerd die boven het dennenbos cirkelt. Dan volgen mijn ogen de pluisjes, die voorbij vliegen als lome feeën die de klokken in huis trager doen tikken.
Als ook ik opsta om mijn moeder te gaan helpen, fluistert zij in mijn oor: ‘Hij speelt de muziek van Amarcord…’ Samen staren we door het glaswerk in de keukendeur naar de gebogen rug van mijn oom. ‘… die we vorig jaar op haar begrafenis speelden’, maak ik haar zin af. Ik herinner me die dag nog als gisteren, toen er een witte tent in deze tuin was opgesteld – gevuld met lenteboeketten in geel, oranje en wit, de tinten waarvan mijn grootmoeder zo hield – en we daarin de muziekstukken beluisterden die haar persoonlijkheid treffend samenvatten.
‘Ik denk dat hij het er nu moeilijker mee heeft’, zegt mijn moeder zacht. Kort na de dood van mijn grootmoeder leek mijn oom zich makkelijker met het verlies te kunnen verzoenen dan wij, maar wellicht was het slechts uitstel van executie. We zien hoe hij de klep van de piano sluit en weer naar het terras loopt, waar hij in zijn eentje in de zon gaat zitten. Ik beeld me in hoe het verlies van een liefhebbende moeder voelt; van iemand die onvoorwaardelijk van je houdt en altijd in je geïnteresseerd is, of je nu grootse prestaties neerzet of niet. Wat als dat vangnet wegvalt. De stille eenzaamheid die ervoor in de plaats komt. Ik spoed me naar het terras, sla mijn armen om zijn schouders en prevel een onhandige liefdesbetuiging in zijn oor.
‘Dat was de muziek van Amarcord’, zeg ik nog.
‘Ach ja… de pluisjes…’, antwoordt hij en hij maakt een nonchalant gebaar naar de lucht, alsof daar nog een herinnering hangt, weliswaar uiteengerukt in vele, kleine witte fragmenten.

Fleur van Groningen (34), auteur, cartooniste, singer-songwriter en columniste, laat zich niet in één hokje vangen. Hier schrijft ze over alles wat haar hoofd, hart en psyche beroert.

Foto: Carmen De Vos