Tot hier

The sky is the limit. Oh, wat denken we dat graag. Hoe fantastisch zou het zijn als we eindeloos meer (van het goede) zouden kunnen hebben. Eindeloos veel mogelijkheden, eindeloos veel eten, eindeloos veel vrienden, eindeloos veel geld. Onbegrensd. De idee van de Maakbare Mens geeft ons vleugels. De toekomst is aan wie de kansen grijpt. Alles is mogelijk. More, more, more! En toch toont de realiteit ons iets anders. Want van te veel mogelijkheden worden we gek, van te veel eten dik, van te veel vrienden moe en versnipperd, van te veel geld zorgelijk. Altijd komt er een moment dat ons vertelt: genoeg. Het leven heeft een natuurlijke begrenzing ingebouwd. Een teken dat aangeeft dat het tijd wordt om de klepel weer de andere kant uit te laten slingeren en opnieuw wat aandacht te geven aan de tegenpool.

Als ik dit nummer doorblader, merk ik dat dit een thema is dat als een rode draad doorheen de meeste artikels loopt: grenzen. Ethische, bijvoorbeeld. Hoever gaan we in de technologische ontwikkelingen die we met de mind kunnen bedenken? Wat is het criterium waarbij je zegt: dit kan nog net, dit niet meer? ‘We moeten ons voortdurend de vraag stellen of innovatie tot een betere en rechtvaardigere samenleving leidt of niet’, zegt gynaecologe Petra de Sutter in haar net verschenen boek De maakbare baby. Mogen er nog grenzen en een portie toeval zijn in het leven, voegt wijsgerig ethicus Paul van Tongeren eraan toe.

‘We kunnen alles bereiken, als we maar genoeg ons best doen. Dénken we. Maar dat is niet zo, we lopen echt tegen onze grenzen aan’, merkt klinisch psycholoog Elke Van Hoof dan weer op in ons dossier over Anders Werken. Ook fysiek en psychisch botsen we op limieten. Een mens kan nu eenmaal niet overal en altijd werken, of 24 uur op 24 geconnecteerd blijven. Op een bepaald moment is de emmer gewoon vol, zegt ook Fleur van Groningen, die als hooggevoelig persoon maar al te goed beseft hoe cruciaal begrippen als genoeg en teveel zijn. En dat je al die emmers waar de druppels van overlopen ook tijdig weer moet leegmaken. En hoeveel zelfkennis, discipline en wilskracht het vraagt om die grens voor jezelf op te eisen, in dit gekke wilde Westen.

Begrenzing. Ook ik sta regelmatig bij het woord stil. Tot waar geef ik mezelf in een job, in een relatie, in het leven? Waar geef ik mezelf weg en leeg? Of omgekeerd: waar geef ik mezelf niet genoeg en hou ik me juist in? Want ook dan kan een grens knap lastig zijn: als je je ergens hartstochtelijk in wil gooien en een onzichtbare koord je tegenhoudt. Of als je tegen wil en dank voor een muur wordt gezet die je belet door te gaan. En hoe je dan ontmoedigd kan staan zuchten, of juist kan gaan grommen als een leeuw(in) en de kracht van kwaadheid kan aanwenden om grenzen te doorbreken, of juist aan te geven. Een kracht waar we overigens vaak aan voorbijlopen omdat we geleerd hebben dat kwaad zijn niet staat. Nochtans kan eens stevig kwaad zijn of zelfs een potje klagen heel nuttig zijn, zegt ook rasfeministe Anja Meulenbelt. Zeg dat zij het gezegd heeft.

Waar begrens je jezelf? En wanneer laat je over je grenzen gaan? Het is opvallend hoeveel mensen rondom mij de afgelopen weken met dat thema bezig zijn geweest, en hun zomerstop hebben gebruikt om zich af te vragen – op een zwoele avond met blik op de werkelijke limitless sky – hoe dat nu eigenlijk zit met hun grenzen. En hoe moeilijk of bevrijdend het voor hen is om eindelijk overtuigd te declameren: tot hier, godbetert, en geen millimeter verder.

Anne Wislez, hoofdredactrice Psychologies