Viviane De Muynck (71): ‘Ik ben nog nooit zo diep gegaan’

Ik bleef wel verbonden aan een amateurgezelschap en op een gegeven moment stond er in een recensie over een van onze voorstellingen dat ik “de Eddy Merckx van het amateurtheater” was. Ik wil niet dikkenekkerig overkomen, maar ik was gewoon goed, ik wist dat eigenlijk zelf ook. Je merkt dat je impact hebt op een publiek, dat er verbeelding hangt in de zaal. Van het een kwam het ander en op een dag was er een internationaal gebeuren rond amateurkunsten waaraan ik meedeed. De regisseur van ons stuk was Senne Rouffaer. Na de eerste repetitie kwam hij naar mij en zei: “Wat doe jij op een bureau? Jij moet naar het conservatorium.” Ik was toen 29 jaar en mijn man lag in het ziekenhuis, want er was bij hem een hersentumor vastgesteld. Kort daarop is hij overleden, na acht jaar huwelijk. Onze zoon was zes. Ik zat daar in mijn piepklein kantoortje met een houten bureau en een elektrische schrijfmachine en heb toen beslist dat ik dat niet voor de rest van mijn leven wilde doen. Ik voelde sterk aan dat als ik daar zou blijven zitten tot mijn 65ste, ik op een dag wakker zou worden met spijt omdat ik het niet had geprobeerd. Mijn moeder had iets gehuurd aan zee om er even tussenuit te zijn en daar heb ik aan mijn ouders verteld dat ik naar het conservatorium in Brussel wilde gaan. Ik zal nooit vergeten hoe mijn vader naar mijn moeder keek en toen weer naar mij en zei: “Als je vindt dat je dat moet doen, dan moet je dat doen. Wij zullen je helpen.” En dat hebben ze altijd gedaan.’

Je had een goede band met je ouders.

VDM: ‘Ik heb een heel prettige jeugd gehad, ja. Mijn vader is echt de enige mens die ik ooit heb gekend die volledig tevreden was met zijn plaats in de wereld. Hij was een harde werker en moest al vanaf zijn twaalf jaar met een stootkar elke dag naar de haven om daar hout op te halen. Die tevredenheid lag dus niet aan een droomjob of zo. Nee, het was gewoon zijn ingesteldheid. Hij hield ook enorm van de Schelde, heel zijn leven lang wilde hij die minstens een keer per week zien.’

Welke dromen hadden je ouders voor jou?

VDM: ‘Ik denk niet dat ze dromen hadden. Het was een andere generatie, ze hadden geen ambitieuze plannen voor mij. In dat opzicht waren ze meer in balans dan veel ouders nu, denk ik. Ze namen de dingen zoals ze kwamen, ze wilden niet per se het onderste uit de kan voor hun kinderen. Ze namen het leven zoals het komt.’

Een andere opvallende parallel tussen het leven van Josée en dat van jou is niet de moeder-zoonrelatie maar het drama van het verlies van een zoon. Hoe moeilijk was dat?

VDM: ‘Ik ben nog nooit zo diep gegaan. Ik heb ongeveer vijf weken in een hospitaalbed gelegen, al dan niet vastgebonden. Dat een hele dag uit jezelf moeten halen, is vreselijk. Ik ben ingestort omdat ik zo ver in mijn eigen hel moet gaan zoeken.

Zowel in Sprakeloos als in het derde seizoen van Professor T waarvan de opnames min of meer gelijktijdig liepen, heb ik een moeder-zoonrelatie moeten spelen die ik zelf niet meer heb. Mijn zoon was eenenveertig toen hij vier jaar geleden stierf. Ik heb ook goede vrienden en collega’s verloren aan ziekte terwijl ze nog jong waren, veel te jong. Het zwaarste van ouder worden is dat mensen rond je wegvallen. Het is normaal dat we schrik hebben van de dood, dat geldt voor iedereen. In mijn geval heb ik zelfs schrik voor de organisatie van mijn dood. Er is niemand die dat voor mij kan doen of die mijn wensen op dat moment zal kunnen verwoorden. Ik zal dat zelf moeten regelen, want er is niemand die voor mij zal kunnen beslissen: laat dat menske maar gaan.’

Hoe overleef je je kind? Wat kan troosten?

VDM: ‘Het is een rollercoaster. Ik ga daar elke avond mee slapen, word er ’s nachts van wakker, en sta er elke ochtend mee op.

(…)

Lees verder in de maart-editie van Psychologies, nu in de winkel.