Bij de therapeut: ‘Het lijkt alsof ik overal een probleem van maak’

Is therapie nodig of niet? Elke maand probeert een van onze lezers een antwoord te vinden op die vraag probeert via een gesprek met psychiater en psychoanalyticus Robert Neuburger.

Deze maand: Sybille (22).

Tekst Aude Mérieux – Foto’s Bruno Levy

 

‘Erkenning krijgen van je moeder zorgt voor zekerheid, en ik heb de indruk dat dat bij jou ontbrak’
Robert Neuburger

 

Sybille: In het algemeen ben ik vrij angstig, gestrest. Ik heb het gevoel dat ik overal een probleem van maak.

Robert Neuburger: Waarover maak je je zorgen?

S: Op het vlak van studierichting heb ik de verkeerde keuze gemaakt, en ik ben een paar keer veranderd van richting. Uiteindelijk heb ik iets gevonden wat me ligt, literatuur, maar dat heeft me wel vier jaar gekost.

RN: En op het vlak van relaties?

S: Dat loopt ook niet helemaal van een leien dakje. Ik hecht me aan vrienden die dan verhuizen, naar ergens ver weg. Zoals mijn huidige vriend. En ook met mijn familie is het niet altijd evident. We zijn met drie kinderen thuis, en we hebben vrij vaak conflicten.

RN: Woon je nog thuis?

S: Nee, ik woon samen met mijn jongste broer, redelijk ver van mijn ouders. Maar ik ga nog elk weekend naar huis.

RN: Om wat te doen?

S: Niet veel, eerlijk gezegd. Het is een beetje uit gemakzucht dat ik ga, denk ik. De ouders van mijn vriend wonen niet ver van de mijne, en als hij hen gaat bezoeken, spreken we af. Maar dat doet hij maar om de veertien dagen.

RN: Maak je je het meest zorgen om je studie?

S: Waar ik me het meeste zorgen om maak, is de toekomst. Het maakt me nerveus dat ik die niet in de hand heb. Maar ook mijn relatie met mijn vriend jaagt me wat schrik aan. Het is de eerste keer dat ik een relatie heb, en ik vraag me af of hij wel de ware is.

RN: Je zit met veel twijfels. Vraag je dikwijls advies aan de mensen rond je?

S: Heel vaak. Aan mijn huisgenoten, mijn ouders, mijn vrienden … Eigenlijk zou ik op reis willen gaan. Na mijn derde jaar wou ik als au pair werken, maar uiteindelijk heb ik dat niet gedaan omwille van mijn vriend. En daar heb ik wel spijt van.

RN: Heb je altijd al geworsteld met dat soort angsten, of zijn ze op een bepaald moment komen opzetten?

S: Ik denk dat het pas echt begonnen is toen ik voor een technische richting gekozen had, iets wat me totaal niet lag. Ik voelde dat het niet klopte. Maar nu ik wel de juiste richting heb gevonden, vind ik het vervelend dat ik tijd verspild heb.

RN: Vind je het moeilijk om ver van je familie te wonen?

S: Ik zou kunnen verhuizen mocht ik van twee dingen zeker zijn: dat ik mensen zou leren kennen met wie ik het goed kan vinden en dat ik me niet eenzaam zou voelen.

RN: Je hebt een jongere zus en broer. Je bent dus nog niet zo vaak helemaal alleen geweest.

S: Dat klopt. Ik ben ook niet graag alleen. Eén jaar heb ik alleen gewoond, op de campus van de universiteit. Ik was daar niet om vrienden te maken. En mijn vriend en ik hebben altijd apart gewoond. Vandaar dat ik ervoor gekozen heb om te gaan samenhuizen. Dat bevalt me goed.

RN: Schieten jullie goed met elkaar binnen op het gezin?

S: We zijn heel hecht, maar de laatste tijd besef ik wel dat we dikwijls ruzie hebben. Ik met mijn zus en met mijn vader, en mijn zus met mijn vader. We willen allemaal gelijk hebben, waarover het ook gaat. We geven niet toe.

RN: Heeft je zus een vriend?

S: Nee. Ze is twintig en ze studeert, maar ze vindt het fijn om nog naar huis te komen, meer nog dan ik.

RN: Wat vind je wel leuk thuis?

S: Ik weet het niet. Ik heb het gevoel dat we altijd een goede band hebben gehad. Voor mijn ouders gaat familie voor alles. Mijn moeder is heel beschermend. Ik sta het dichtst bij haar, net als mijn zus.

RN: Je moeder vormt dus de spil van het gezin.

S: Ze is heel lief, misschien zelfs iets té. Ik hoop maar dat ze op haar werk niet over zich heen laat lopen, want thuis gebeurt dat soms wel. Ze kiest nooit partij, en in discussies laat ze zich dikwijls doen. Ze denkt altijd aan anderen, waardoor ze zichzelf soms vergeet. Ze maakt nog altijd eten voor mijn broer, ook al is hij intussen achttien. Al moet ik wel toegeven dat ze een beetje zelfstandiger begint te worden. Onlangs heeft ze zich ingeschreven in een bridgeclub en ze gaat er soms zelfs naartoe als wij er zijn.

RN: Ze wordt onafhankelijk, je mama! Je zou dat eerder verwachten van jou en je zus … Zou ze daar een probleem mee hebben, mochten jullie zelfstandiger worden?

S: Nee, eigenlijk stimuleert ze ons zelfs om het nest te verlaten. Soms lijkt het wel alsof ze zichzelf verwijt dat ze ons te veel aan haar heeft gebonden en daar nu verandering in wil brengen.

RN: Jullie zijn alle drie heel close met jullie moeder. Op die manier kan het bijna niet anders dan dat er wat rivaliteit ontstaat. Als je broers en zussen hebt, gebeurt het wel vaker dat je geen zin hebt om je plaats af te staan aan de anderen.

S: Mijn zus vraagt ontzettend veel aandacht. Ik kan mijn moeder bijna niet spreken zonder dat zij erbij is. Maar ik zeg daar niet veel van. Een tijdje geleden kampte ze met een depressie, en mijn moeder is nog altijd heel bezorgd om haar.

RN: Hoe kwam het dat ze depressief was?

S: Haar studies vielen tegen, ze had geen vriendje, haar vrienden lieten haar vallen …

RN: Eigenlijk heeft ze de ideale manier gevonden om aandacht te krijgen van je moeder.

S: Absoluut. Ik vind dat mijn moeder toch kan proberen om ook wat tijd vrij te maken voor mij. Dat heb ik haar ook gezegd.

RN: Ik heb de indruk dat je moeder een groot aandeel heeft in de hele situatie. Ze doet het niet opzettelijk natuurlijk, maar ze drijft jullie wel verder uit elkaar. Jij verwacht iets van haar, erkenning, een teken. Ik begrijp dat het je allemaal nogal bezighoudt. Het is niet evident om zelf aan je moeder te moeten vragen om ook wat tijd uit te trekken voor jou. Waarom nodig je haar niet eens uit om samen een dagje te spenderen, zodat jullie daar eens rustig over kunnen praten? Anders ga je altijd blijven wachten op erkenning van haar.

S: Ja, dat is geen slecht idee …

RN: Weet je, dit soort situaties ontstaat wel vaker als moeders hun kinderen gelijk willen behandelen. Dat werkt niet, want iedereen is gefrustreerd. Je moeder zou om te beginnen meer verschil moeten zien tussen jullie. Je houdt niet van elk kind op dezelfde manier, en elk kind heeft specifieke behoeften. Je kan niet hetzelfde geven aan iedereen, want ieders verwachtingen zijn verschillend. En als je eenmaal hebt gekregen wat je nodig had, dan kan je gemakkelijker vertrekken thuis. Ik kan me voorstellen dat je je op zondagavond, wanneer je weer naar huis gaat, gefrustreerd voelt.

S: Dat is zo. Maar denk je dat al mijn problemen daar mee te maken hebben?

RN: Allemaal, dat durf ik niet zeggen, maar een deel ervan wel, ja. Erkenning krijgen van je moeder zorgt voor zekerheid, en ik heb de indruk dat dat bij jou ontbrak omdat je moeder jullie alle drie gelijk wou behandelen. Wat je beslissingen misschien ook moeilijker maakt, is de verwarring tussen wat je écht wilt doen en wat je denkt dat je moet doen om je moeders erkenning te krijgen. In therapie gaan zou niet slecht zijn. Op die manier zou je leren om te doen wat je nu niet durft te doen: je dromen volgen.

 

Een maand later

Sybille: ‘Ik was wat verrast dat de therapeut zoveel aandacht had voor mijn familie. Maar ik heb begrepen dat dat inderdaad iets belangrijks is voor mij en dat mijn problemen daar ook mee te maken hebben. Ik ben ervan overtuigd dat ik wat afstand moet nemen van mijn familie. Vóór deze sessie was ik eigenlijk al bij verschillende therapeuten op consultatie geweest, maar dat heeft nooit resultaat opgeleverd. Ik twijfel ook. Ik heb behoefte aan concrete oplossingen, en ik ben er niet van overtuigd dat praten over jezelf oplossingen biedt.’

Robert Neuburger: ‘Wat uit het gesprek en uit het verhaal van Sybille sterk naar boven is gekomen, is dat het probleem meer te maken heeft met haar familie dan met haar. Je merkt dat haar zus ook – en zelfs nog meer – verstrikt zit in een soort loyaliteit tegenover haar moeder die afstand creëert. Je zou je zelfs de vraag kunnen stellen of dat ook niet geldt voor haar broer. In het verleden hebben Sybilles therapieën nooit iets opgeleverd omdat er een familieprobleem in de weg zat dat min of meer verborgen is gebleven. Dat zou een onderhuids relatieconflict kunnen zijn, waardoor de kinderen alle drie dicht bij hun moeder staan. Gezinstherapie zou dus beter zijn dan individuele therapie, zodat ieder zijn eigen weg kan vinden. Een zekere individualisatie vooraf is nodig opdat individuele therapie vruchten zou kunnen afwerpen.’